ALLERGOLOGISCH ONDERZOEK BIJ RUBBER / LATEX ALLERGIE home ICD10: n.v.t.

Afhankelijk van de specifieke anamnese volgt het allergologisch onderzoek.
Dit onderzoek is gesplitst in 4 onderdelen:
- de detectie van een (meestal type IV) kontaktallergie op rubberhulpstoffen (verantwoordelijk voor 40% van de rubberallergieën)
- de detectie van een type I allergie op water-extraheerbare latex-eiwitten (verantwoordelijk voor 20% van de allergische reakties)
- de detectie van een type I allergie op maiszetmeelpoeder van handschoenen (zeer zelden een oorzaak van rubberallergie)
- indien nodig wordt aanvulend onderzoek gedaan naar andere oorzaken.

1) Detectie van een type IV kontaktallergie op rubberhulpstoffen
Type IV reakties op aan rubber tijdens de fabricage toegevoegde stoffen kunnen middels een standaard plakproefonderzoek aangetoond worden. Het gaat daarbij vooral om stoffen als acceleratoren (mercaptobenzothazole, thiuram, dithiocarbamaten en thioureum) en anti-oxidantia (PPDA-derivaten, BHT en BHA) en veel minder om de andere rubberhulpstoffen zoals vulstoffen, kleurstoffen, reukstoffen, fungiciden en vlamvertragers. De meeste stoffen zitten in de Europese Standaardreeks, enkele in de rubberreeks.

2) Detectie van een type I latex-eiwittenallergie
a) Latex-IgE-RAST: antigeen (ImmunoCAP latex k82 van Pharmacia) wordt geïncubeerd met het serum van de patiënt. De IgE-RAST is de lage sensitiviteit (40-70%), de test wordt dan ook meestal overgeslagen. Het voordeel van deze test is wel dat antihistaminica niet gestopt hoeven te worden en dat kruisreagerende voedingsstoffen meebepaald kunnen worden.

b) Indien de IgE-RAST negatief is: priktest met ALK latex-allergeen: De priktest toont 99 van de 100 gevallen van latex-allergie aan. Voor dit onderzoek wordt het ALK latex-allergeen gebruikt (alternatieven: extracten van Stallergens, HAL en Ooms). Met tussenpozen van 30 minuten wordt achtereenvolgens 1 druppel van resp. 1, 10 en 100 HEP met een lancet in de non-lesionale huid van de volaire zijde van de onderarm geprikt. Let op: dit onderzoek kan een anafylactische shock veroorzaken! Een gemiddelde kwaddeldiameter van meer dan 3 mm wordt beschouwd als positief. Een late reaktie kan voorkomen. Antihistaminica dienen voldoende van te voren gestaakt te worden. De huid van de onderarm mag tenminste drie dagen voor het onderzoek niet met topicale corticosteroïden behandeld zijn. Oraal prednisolon tot 10 mg/dag verstoort de test nauwelijks. Over de priktest met latexeiwitten bestaat onvoldoende informatie voor een beoordeling van de schadelijkheid tijdens de zwangerschap. Echter gezien de (overigens zeldzame) bijwerkingen zoals systemische reakties verdient het de voorkeur de test zo mogelijk uit te stellen tot na de zwangerschap.

c) Indien IgE-RAST negatief en priktest met ALK latex-allergeen negatief: vervolgonderzoek met rubber artikelen 1) plakproefonderzoek met latex-bevattend rubber: Let op: dit onderzoek kan een anafylactische shock veroorzaken! Zelfbereid latex-allergeen: een 15 minuten van tevoren met water natgemaakt stukje van 3x3 cm rubber (bijvoorbeeld latex handschoen) wordt gedurende 20 minuten gefixeerd op de huid waarna de type I reaktie wordt afgelezen. Voor de detectie van een type IV kontaktallergische reaktie wordt een op dezelfde wijze voorbehandeld stukje latex meegenomen in het plakproefonderzoek samen met oa. verscheidene rubberhulpstoffen. Het nadeel van zelf-bereide antigeen-oplossingen is dat een positieve reactie niet gelijk staat aan een latex-allergie. In meerdere merken handschoenen wordt bijvoorbeeld koeienmelk-caseïne toegepast wat bij koemelk-allergische patiënten tot een contacturticariasyndroom kan leiden (J Allergy Clin Immunol 1999;104:177-180). 2) Indien negatief, volgt een priktest met zelfbereid latex-allergeen. Hiertoe worden >10 stukjes van 1x1 cm van een handschoen in plastic potje met 5 ml fysiologisch zout 15 minuten geweekt (het allergeen is nl wateroplosbaar), van deze vloeistof wordt vervolgens 1 druppel op de huid aangebracht en met een naald gepuncteerd (Let op: dit onderzoek kan een anafylactische shock veroorzaken!); als positieve controle wordt een 0,1 mg/ml histamineoplossing meegenomen, als negatieve controle een fysiologisch zout oplossing. De test wordt na 20 minuten afgelezen, een gemiddelde kwaddeldiameter van meer dan 3 mm wordt beschouwd als positief (deze manier zou beter voldoen dan het alternatief: druppel water op de huid, stukje latex handschoen erop, 5 min wachten en dan met naald door handschoen prikken). Als alternatief kan een intracutane test gedaan worden waarbij 0,03 ml allergeenoplossing oppervlakkig in de huid wordt gespoten (LET OP: allergeenextracten voor priktesten hebben iha een 100x hogere concentratie dan voor intracutane testen; datzelfde geldt voor eigen extracten van bv handschoenen, hier kan de concentratie nog veel hoger (factor 3000) uitvallen!). Als positieve controle wordt een 0,1 mg/ml histamineoplossing meegenomen, als negatieve controle de bufferoplossing. Aflezen na 20 minuten.

d) Indien prik- en intracutane testen negatief kan een gebruikstest uitgevoerd worden: Handschoenprovocatie: een 15 min. van tevoren natgemaakte vinger van handschoen aantrekken op een droge vinger van de patiënt (Let op: dit onderzoek kan een anafylactische shock veroorzaken!); indien na 20 min negatief: idem op een natgemaakte vinger avn de patiënt, indien na 20 min. negatief de hele (natgemaakte) handschoen aantrekken (kan tot anafylactische reactie leiden). Indien na 15 min. wederom negatief handschoen gedurende 1 week dragen. Voor detectie van luchtweg- of oogklachten kan de handschoen door de patiënt worden opgeblazen, daarna voor het gelaat leeg laten lopen (cave onreproduceerbare resultaten en risico op anafylaxie). Voor inhalatieklachten kan een piekstroomregistratie of andere longfunctietests worden verricht.

3) Plakproefonderzoek met maiszetmeel
Maiszetmeel kan een type I allergische reaktie geven. Voor de priktest wordt maiszetmeel, bevochtigd, op de onderarm van de patiënt aangebracht. De reaktie wordt na 20 minuten afgelezen.

4) Aanvullend onderzoek
Naast rubber en rubberhulpstoffen kunnen ook andere stoffen verantwoordelijk zijn voor de allergische reaktie: in geval van een condoom-allergie kunnen naast het materiaal van het condoom of pessarium (condooms kunnen behalve uit latex ook uit lams- of schapendarm of polyurethaan gemaakt zijn) getest worden: glijmiddelen, zaaddodende stoffen, smaakstoffen, erectie-bevorderende stoffen (papafarine) en ejaculatie-vertragers (benzocaïne, lidocaïne). In de medische context bijvoorbeeld antibiotica, spierverslappers en narcosemiddelen, ontsmettingsmiddelen, bloedprodukten, colloïden of contrastvloeistoffen. Zelden is een spermaplasma-allergie de oorzaak.


Auteur(s):
dr. M.M.H. Meinardi. Dermatoloog, Maurits kliniek, Den Haag.

31-12-2012 (MMM) - www.huidziekten.nl W3C-html-4.01-valid