DE HUID |
 |
De huid is het omhulsel, dat het individu van
de buitenwereld afgrenst. Dit orgaan beschermt
tegen allerlei invloeden van buitenaf. Ze
bestaat uit drie delen. Het bovenste
(=buitenste) gedeelte wordt gevormd door de
opperhuid: de epidermis. Daaronder ligt de
lederhuid: het corium of de dermis. Deze lagen
vormen de huid in engere zin. Het onderste
gedeelte is het onderhuidse bindweefsel: de
zogenaamde subcutis (bindweefsel is weefsel dat
dient tot verbinding en steun van andere
weefsels en organen). Onder de subcutis bevindt
zich de vetlaag. In de huid bevinden zich ook
huidaanhangsels: talgklieren, zweetklieren,
haarwortels en plaatsen waar nagels worden
aangemaakt worden, het nagelbed. Deze structuren
worden één voor één besproken.
DE
OPPERHUID (EPIDERMIS)
De epidermis
bestaat voor het grootste deel uit één type cel:
de keratinocyt. De keratinocyten worden in de
onderste laag (de basale laag) gevormd en
schuiven van daaruit langzaam naar boven.
Geleidelijk gaan ze over in een dode verhoornde
cellaag, de hoornlaag, waar de cellen steeds
losser tegen elkaar liggen. De verbinding tussen
de afzonderlijke opperhuidcellen is van groot
belang voor de bescherming van de huid, onder
andere tegen uitdroging. De opperhuid is normaal
slechts enkele tienden van een millimeter dik,
waarbij de hoornlaag niet meer is dan een dun
vliesje. Op plaatsen waar de huid veel eelt
bevat, zoals de handpalmen en de voetzolen, is
de hoornlaag extra dik.
Doordat de
cellen in de basale laag zich voortdurend delen
en deze uiteindelijk aan de bovenkant
afschilferen, vernieuwt de opperhuid zich
ongeveer één keer per maand. Het vermogen tot
aanmaak van nieuwe cellen in de basale laag,
maakt dat de huid bij een verwonding vrij snel
dichtgroeit. De delingsactiviteit van de basale
laag wordt door verschillende factoren bepaald.
Bij jonge mensen verloopt de celdeling sneller
dan bij ouderen. De afschilfering aan het
oppervlak is, behalve op het behaarde hoofd bij
roos en bij bepaalde huidziekten (zoals
psoriasis zie folder 10), gewoonlijk niet
zichtbaar.
In de opperhuid bevinden zich
behalve de keratinocyten nog melanocyten.
Melanocyten zijn pigmentcellen die tussen de
cellen van de basale cellaag liggen en de
pigmentkorrels maken die via uitlopers worden
overgedragen aan de keratinocyten. Het pigment
van de pigmentkorrels, het melanine, bepaalt
voor een belangrijk deel de kleur van de huid en
beschermt ons tegen zonlicht. Hoe meer
pigmentkorrels, hoe donkerder de huid. De
opperhuid vormt in zijn geheel een natuurlijke
barrière tegen chemische stoffen en fysische
invloeden zoals zuren, tegen uitdroging en
beschadiging door zonlicht. De huid beschermt
ons ook tegen het binnendringen van bacteriën,
schimmels en virussen.
DE LEDERHUID
(CUTIS/DERMIS)
De lederhuid is een 1-3
mm dikke bindweefsellaag. Deze bestaat
voornamelijk uit bindweefselcellen,
bindweefselvezels en een gel-achtige
grondsubstantie. De onderkant van de opperhuid
en de bovenkant van de lederhuid zijn niet vlak.
De grens vertoont een sterk golvend patroon met
in- en uitstulpingen waardoor beide lagen in
elkaar grijpen en de opperhuid in de lederhuid
verankerd ligt. De uitstulpingen van de
lederhuid in de opperhuid zitten vol met hele
kleine bloedvaatjes (haarvaatjes) en
lymfevaatjes, van waaruit de bovenliggende
opperhuid wordt gevoed en afvalstoffen worden
afgevoerd. Meer naar onderen in de lederhuid
bevindt zich een dicht vlechtwerk van grotere
bloedvaatjes en lymfevaatjes. Andere zenuwvezels
verzorgen de talg- en zweetklieren, de spiertjes
rond de haren en de bloedvaatjes. De bloedvaten
in de huid zijn niet alleen verantwoordelijk
voor de voeding (en zuurstofvoorziening) van de
huid zelf, maar ook voor het regelen van de
lichaamstemperatuur. De huiddoorbloeding bepaalt
in belangrijke mate de hoeveelheid warmte die
aan de buitenwereld wordt afgegeven. De vezels
in de huid bepalen de rekbaarheid en de
trekvastheid. Hoe ouder de huid, des te minder
rekbaar en trekvast deze is. In de lederhuid
bevinden zich ook talrijke zenuwuiteinden die de
mens tast- pijn- en temperatuurzin verschaffen.
ONDERHUIDS BINDWEEFSEL (SUBCUTIS)
Het onderhuidse bindweefsel bestaat voornamelijk
uit vet. Het heeft een belangrijke functie als
warmte-isolerende laag, energie-opslagplaats en
stootkussen.
TALG- EN ZWEETKLIEREN
De talgklieren zijn verspreid over de
gehele huid, behalve op de handpalmen en de
voetzolen. Zij liggen altijd naast een
haarfollikel en monden daarin uit. Talg bestaat
uit een mengsel van allerlei vettige stoffen die
de huid soepel houden en beschermen tegen
uitdroging. Gemiddeld zijn er zo'n kleine
honderd talgklieren op ieder vierkante
centimeter. Op het midden van de borst en de
rug, in het gezicht en op het behaarde hoofd
loopt dit aantal op tot bijna duizend. Mensen
met een hoge talgproductie hebben dan ook vaak
last van vet haar.
Zweetklieren komen
eveneens over het gehele lichaam voor. Er zijn
twee soorten zweetklieren. De zogenoemde
eccriene zweetklieren komen over het gehele
lichaam voor en spelen een belangrijke rol bij
het regelen van de lichaamstemperatuur. Bij
emoties of nervositeit scheiden vooral de
klieren in het gelaat en de handpalmen veel
zweet af. De zweetklieren in de oksels en rond
de geslachtsorganen, de zogenoemde apocriene
zweetklieren, hebben een andere bouw en functie.
In het dierenrijk spelen deze een belangrijke
rol bij herkenning van de soort en het afbakenen
van hun leefgebied. Bij de mens staat die
functie niet meer op de voorgrond , maar kan de
geur seksueel prikkelend zijn.
![Anatomie van de haarfollikel (klik op foto voor vergroting) [Bron: OpenStax College, J. Gordon Betts, Peter Desaix, Eddie Johnson - Wikimedia - Creative Commons License] Anatomie van de haarfollikel](../../afbeeldingen/illustraties/anatomie-haarfollikel-2z.jpg)
Anatomie van de huid. Bron: OpenStax College, J. Gordon
Betts, Peter Desaix, Eddie Johnson - Wikimedia (Creative Commons License 3.0).
HAREN EN NAGELS
Haren en nagels bestaan
uit dood hoornmateriaal. Een haar ontspruit uit
een zakje, dat samen met een talgklier een
haarfollikel vormt. Met uitzondering van de
lippen, de handpalmen en de voetzolen zijn er
over het gehele lichaam haarfollikels te vinden.
Er zijn twee soorten haren: vellusharen en
terminale haren. De vellusharen zijn zeer fijne,
niet gepigmenteerde donshaartjes van ongeveer
2-3 mm lengte. Onder invloed van de
geslachtshormonen veranderen de vellusharen, in
de puberteit, in de oksels en de schaamstreek in
dikkere gepigmenteerde terminale haren. Bij de
man ontstaat daarna ook terminale beharing in
het gelaat, op de romp, de armen en benen. We
kennen een typisch mannelijk- en vrouwelijk
beharingspatroon, die ontstaan onder invloed van
de geslachtshormonen. De haargroei heeft een
cyclisch karakter. Elke haarfollikel heeft zijn
eigen ritme met drie in tijdsduur wisselende
perioden: een periode van groei (anagene fase),
een overgangsfase (katagene fase) en een
rustperiode (telogene fase) waarna het haar
uitvalt. Daarna begint de haarfollikel aan een
nieuwe groeicyclus. In tegenstelling tot de
meeste zoogdieren lopen de cycli van de
haarfollikels bij de mens niet synchroon. De
mens kent geen periode waarop alle haren
tegelijk uitvallen. Op het behaarde hoofd is
de levensduur van een haar twee tot zes jaar. Op
de rest van het lichaam is de cyclus korter. Van
de 100.000 tot 150.000 haren op het menselijk
hoofd bevindt zich 85% zich in de anagene fase,
14% in de telogene fase en 1% in de katagene
fase. Hieruit blijkt dat een verlies van 50-100
haren per dag normaal is.
De nagels
bestaan ook uit dood hoornmateriaal. De nagel
groeit vanuit het nagelbed. Tussen de huid waar
de nagel op rust, de nagelplaat, en de huid
bevindt zich een dunne huidlaag die een goede
afgrenzing vormt met de buitenwereld. Het steeds
terugschuiven van de nagelriem geeft een
verhoogde kans op infecties. De nagels van de
vingers groeien ongeveer 3 mm per maand, terwijl
de teennagels slechts 0,5-1 mm per maand groeien
en er dus ongeveer een jaar of meer over doen om
zich te vernieuwen.
WAARIN
VERSCHILT DE HUID VAN EEN PASGEBORENE VAN DIE
VAN EEN VOLWASSENE ?
De huid van de
pasgeborene verschilt enigszins van die van het
oudere kind en de volwassene. De verschillen
zijn echter alleen duidelijk bij het te vroeg
geboren kind. Na de 4e levensweek is de huid van
het kind geheel volwassen geworden. De dikte van
de lederhuid van de pasgeborene is minder dan
die van volwassenen. De opperhuid en de
hoornlaag van de te vroeggeboren baby is
aanzienlijk dunner dan die van een baby die na
een normale zwangerschapsduur van 9 maanden is
geboren. Het onderhuidse bindweefsel is bij de
pasgeborene nog niet volledig ontwikkeld en is
beduidend dunner dan bij de volwassene. Het zeer
jonge kind heeft in verhouding tot het gewicht
een groter huidopppervlak dan de volwassene. Dit
is van belang bij een uitwendig toe te passen
behandeling. Er kunnen bij jonge kinderen door
de huid meer stoffen in het lichaam worden
opgenomen. Ook kan een baby door het grotere
huidoppervlak sneller afkoelen.
|