Chronische discoïde lupus erythematodes
(
CDLE) (synoniemen: cutane discoïde LE,
discoid lupus erythematosus, DLE) is
een lokale vorm van
lupus erythematodes (LE) getypeerd door
erythemato-squameuze laesies, soms met centrale atrofie, op de aan zonlicht
blootgestelde huid. De laesies zitten met name in het gelaat, ook hals,
coeur, armen, handen, benen en romp (soms),
behaarde hoofd (soms). De term
discoïd (schotelvormig) wordt gebruikt omdat het vaak ronde plekken zijn,
lupus (wolf) omdat het plekken kunnen zijn met een "invretend" karakter, dat
wil zeggen dat er door de ontsteking atrofie en littekens kunnen ontstaan.
De oorzaak is niet bekend, er is waarschijnlijk een genetisch bepaalde
aanleg. Het komt vaak voor (17-48 per 100.000 inwoners), begint meestal
tussen de 20 en 40 jaar, vaker bij vrouwen dan bij mannen, en vaker bij
personen met een donkere huid dan bij blanken.
Discoïde LE is een van de
ARA
criteria voor SLE. CDLE patiënten kunnen andere SLE of LE symptomen hebben
zoals een
malar rash of
subacute cutane LE, maar het komt zelden voor
dat CDLE patiënten 4 of meer
ARA critera hebben en dus SLE. De kans op
progressie naar SLE is bij gelokaliseerde CDLE circa 5%, bij generaliseerde
CDLE 20%, bij SCLE 50% en bij ACLE 72%. In zeldzame gevallen kan een
plaveiselcelcarcinoom ontstaan in een langdurige bestaande CDLE laesie.
Klinisch beeld:In het begin erythemateuze papels en plaques met
lichte schilfering. In een latere fase ontstaat een dikke en adherente
hyperkeratotische crusta. Tevens ontstaat hyperpigmentatie en atrofie. De
laesies breiden naar de randen uit met centraal atrofie. De
follikelopeningen zijn gedilateerd en bevatten keratotische pluggen. Een
losgetrokken hyperkeratotische schilfer heeft soms aan de onderkant talloze
uitsteeksel (folliculaire pluggen) die onder de microscoop of met het blote
oog zichtbaar zijn. Klassieke voorkeurslokalisaties zijn de neusrug en de
wangen. Ook in de oorschelpen kan het zitten. Meestal is het op zonbeschenen
plekken maar niet altijd, het kan ook uitgebreid op de romp aanwezig zijn
zonder relatie met zonlicht. Op het behaarde hoofd laat CDLE een
cicatriciële alopecia achter. Aan de handen en handpalmen komen verruceuze
en hypertrofische CDLE varianten voor. CDLE kan ook op het mondslijmvlies
voorkomen en lijkt dan op lichen planus.
DD:
Actinische keratose,
plaveiselcelcarcinoom,
morbus Bowen,
granuloma faciale,
granuloma annulare,
mycose,
lues II,
SLE,
subacute LE,
dermatomyositis,
psoriasis,
rosacea,
sarcoïdose.
Diagnostiek: De diagnose wordt
bevestigd door een biopt. Serologisch onderzoek naar SLE is bij een CDLE
patiënt niet zinvol. Bij een deel (circa 20%) van de patiënten is de ANA
(antinuclear antibody) positief, maar dat komt ook bij gezonden vaak voor.
Er wordt dus geen consequentie aan dit onderzoek verbonden, daarom niet
aanvragen. Als er klachten zijn wijzend op SLE zoals malaise,
gewrichtsklachten, pleuritis, pericarditis, neurologische klachten,
nierafwijkingen, etc. of patiënt heeft 4 of meer
ARA criteria, dan is
uiteraard wel onderzoek naar SLE nodig (ANA, ANF cascade onderzoek (anti-Ro
(SS-A), anti-Sm, anti-dsDNA), BSE, leuko's, ery's, trombo's, urine-sediment,
eiwit in de urine, etc.). In Nederland is het gebruikelijk om de patiënt
hiervoor door te verwijzen naar de reumatoloog, of een internist/immunoloog.
In 2019 zijn er nieuwe criteria gepubliceerd voor de diagnose SLE, de
EULAR/ACR Classification Criteria for Systemic Lupus
Erythematosus 2019: zie onder
systemische lupus erythematodes.
ARA criteria voor SLE: |
1. Malar rash: Fixed
erythema, flat or raised, over the malar eminences 2. Discoid rash:
Erythematous circular raised patches with adherent keratotic scaling and
follicular plugging; atrophic scarring may occur 3.
Photosensitivity: Exposure to ultraviolet light causes rash 4. Oral
ulcers: Includes oral and nasopharyngeal ulcers, observed by physician
5. Arthritis: Nonerosive arthritis of two or more peripheral joints,
with tenderness, swelling, or effusion 6. Serositis: Pleuritis or
pericarditis documented by ECG or rub or evidence of effusion 7.
Renal disorder: Proteinuria >0.5 g/d or 3+, or cellular casts 8.
Neurologic disorder: Seizures or psychosis without other causes 9.
Hematologic disorder: Hemolytic anemia or leukopenia (<4000/L) or
lymphopenia (<1500/L) or thrombocytopenia (<100,000/L) in the absence of
offending drugs 10. Immunologic disorder: Anti-dsDNA, anti-Sm, and/or
anti-phospholipid 11. Antinuclear antibodies: An abnormal titer of
ANA by immunofluorescence or an equivalent assay at any point in time in the
absence of drugs known to induce ANAs |
Histologie:
Hyperkeratose, folliculaire pluggen, soms atrofie van de epidermis,
vacuolair degeneratie van de basale laag, verdikking van de basaalmembraan,
pigmentincontinentie, supepidermaal en perivasculair lymfocytair
ontstekingsinfiltraat. Mucine deposities in de dermis. De lupus band test
(directe immunofluorescentie (DIF) test is vaak positief op de lesionale
huid. De lupus band test wordt niet meer vaak gedaan omdat het niet erg
specifiek is. Patiënten met SLE hebben een positieve LBT op niet-lesionale,
niet aan zon blootgestelde huid.
![Folliculaire pluggen (klik op foto voor vergroting) [bron: www.huidziekten.nl] Folliculaire pluggen](../../../afbeeldingen/CDLE-folliculaire-pluggen-1z.jpg) |
![Folliculaire pluggen (klik op foto voor vergroting) [bron: www.huidziekten.nl] Folliculaire pluggen](../../../afbeeldingen/CDLE-folliculaire-pluggen-2z.jpg) |
![Folliculaire pluggen (klik op foto voor vergroting) [bron: www.huidziekten.nl] Folliculaire pluggen](../../../afbeeldingen/CDLE-folliculaire-pluggen-3z.jpg) |
folliculaire pluggen |
folliculaire pluggen |
folliculaire pluggen |
Therapie: CDLE is
fotosensitief, dus het is erg belangrijk om een goede
sunscreen te
gebruiken. Gebruik een hoge factor sunscreen en mijdt de felle zon. Ook
roken is vermoedelijk een uitlokkende factor, en bemoeilijkt de behandeling.
Stoppen met roken wordt geadviseerd. Littekens kunnen worden gecamoufleerd
met make-up en/of pruiken. De behandeling begint met een sunscreen 's
ochtends en een krachtig steroïd op de plekken 's avonds, bij onvoldoende
effect antimalaria middelen oraal (hydroxychloroquin of chloroquin).
R/ Klasse III of IV
corticosteroïd crèmes of lotions locaal, eventueel
onder occlusie. Betnelan crème (betamethason-17-valeraat 0.1%), Diprosone
crème (betamethasondipropionaat 0.05%), of Dermovate crème
(clobetasol-17-propionaat 0.05%).
Probeer zoveel mogelijk alleen de
plekken in te smeren, en niet de crème te verspreiden naar de omliggende
gezonde huid. Waarschuw de patiënt van tevoren om de bijsluiter te negeren.
In de bijsluiters staan soms waarschuwingen, zoals niet te lang gebruiken,
niet in het gelaat, niet rond de ogen, en dat de huid er dun van kan worden.
Deze waarschuwingen moet de patiënt in geval van CDLE volledig negeren. Bij
CDLE mogen de crèmes onbeperkt gebruikt worden, ook rond de ogen, en voor
langere tijd, want de schade die de ontsteking veroorzaakt als het niet
behandeld wordt is veel groter dan de eventuele bijwerkingen van de
steroiden. CDLE kan diepe littekens achterlaten, die niet meer genezen.
R/ Plaquenil (hydroxychloroquin) 200-400 mg per dag. Chloroquine (100-200 mg per dag) is tweede keus.
R/ Intralesionale
corticosteroïden.
R/ Protopic zalf of Elidel crème (calcineurin
inhibitors).
R/ Cellcept (mycophenolate mofetil).
R/ methotrexaat.
R/ litifilimab.
R/ Prednisolon of dexamethason (effect steroïden is matig, en vanwege
chronisch gebruik zijn bijwerkingen een probleem).
R/ Diversen, case
reports: Dapson, thalidomide, azathioprine,
isotretinoïne, acitretine.
Referenties
1. |
Durosaro O, Davis MD, Reed KB,
Rohlinger AL. Incidence of cutaneous lupus erythematosus, 1965-2005: a
population-based study. Arch Dermatol 2009;145(3):249-253. |
2. |
Gallego
H, Crutchfield CE 3rd, Lewis EJ, Gallego HJ. Report of an association
between discoid lupus erythematosus and smoking. Cutis 1999;63(4):231-234. |
3. |
Chang AY, Piette EW, Foering KP, Tenhave TR, Okawa J, Werth VP.
Response to antimalarial agents in cutaneous lupus erythematosus: a
prospective analysis. Arch Dermatol 2011;147(11):1261-1267. |
4. |
Housman TS, Jorizzo JL, McCarty MA, Grummer SE, Fleischer AB Jr, Sutej PG.
Low-dose thalidomide therapy for refractory cutaneous lesions of lupus
erythematosus. Arch Dermatol 2003;139(1):50-54. |
5. |
Heffernan MP,
Nelson MM, Smith DI, Chung JH. 0.1% tacrolimus ointment in the treatment of
discoid lupus erythematosus. Arch Dermatol 2005;141(9):1170-1171. |
6. |
Rahman P, Gladman DD, Urowitz MB. Smoking interferes with efficacy of
antimalarial therapy in cutaneous lupus. J Rheumatol 1998;25(9):1716-1719. |
7. |
Wenzel J, Brahler S, Bauer R, Bieber T, Tuting T. Efficacy and
safety of methotrexate in recalcitrant cutaneous lupus erythematosus:
results of a retrospective study in 43 patients. Br J Dermatol
2005;153(1):157-162. |
8. |
Gammon B, Hansen C, Costner MI. Efficacy of
mycophenolate mofetil in antimalarial-resistant cutaneous lupus
erythematosus. J Am Acad Dermatol 2011;65(4):717-721. |
Auteur(s):
dr. Jan R. Mekkes. Dermatoloog, Amsterdam UMC.