CONTACTECZEEM DOOR ALLERGIE VOOR MEDICAMENTEN (GENEESMIDDELEN) home ICD10: L23.3

Geneesmiddelen kunnen uiteenlopende reacties veroorzaken.

Fototoxische en allergische reacties zijn soms lastig van elkaar te onderscheiden. Deze reacties ontstaan door lokaal toegepaste medicamenten of door systemisch toegediende medicamenten. Bij lokale toepassing worden op de applicatieplaats erytheem, vesicels, bullae en soms eczemateuze laesies gezien. Reacties bij systemisch toegediende medicamenten verschijnen op alle aan zonlicht blootgestelde huiddelen, vooral aan het hoofd, de hals en aan de handen. Vaak is er sprake van een scherpe afgrenzing met de gezonde huid. UV-filters in zonnebeschermingscrèmes (p-aminobenzoëzuur en derivaten), promethazine, koolteerderivaten en buclosamide kunnen aanleiding geven tot lokale reacties. Reacties op systemisch toegediende medicamenten worden wel waargenomen bij amiodarone, psoralenen (PUVA-therapie), nalidixinezuur, griseofulvine, tetracyclines en prolixan.

Acne folliculitis (men spreekt over acne venenata als er door uitwendige blootstelling een folliculaire reactie met comedovorming optreedt) komt voor bij blootstelling aan petroleum, snijolie (metaalbewerkingsvloeistof), koolteer, gechloreerde koolwaterstoffen (sommige bestrijdingsmiddelen) en corticosteroïden kunnen dit beeld veroorzaken. Lokale corticosteroïden veroorzaken eveneens het karakteristieke beeld van periorale dermatitis. Systemisch toegediende medicamenten, zoals corticosteroïden, lithium, hidantoïne en rifampicine kunnen een acne induceren of verergeren.

Irritatie contactdermatitis: acute contact dermatitis komt vrij zeldzaam voor en treedt meestal op door onvoldoende beschermingsmaatregelen, te hoge concentratie of overdosering. Bekende voorbeelden zijn podophylline bij de behandeling van condylomata acuminata en phenol, zoals dat wel gebruikt wordt voor chemische peeling en depigmentatie. Klinisch is er veelal sprake van een nattende necrose.

Subacute irritatie contactdermatitis uit zich klinisch meestal als een erytheem met schilfering, treedt op enkele dagen tot weken na applicatie van het uitwendig medicament en wordt gezien bij de lokale behandeling van acne met preparaten als salicylzuur, resorcinol, tretinoïne en benzoylperoxide. Andere voorbeelden zijn dithranol (cignoline) bij psoriasisbehandeling en teerpreparaten bij de behandeling van eczeem of psoriasis. Over het algemeen is er in deze gevallen sprake van een te hoge concentratie. Irritatie reacties treden sneller op onder occlusie, zoals onder pleisters, kleding en in huidplooien. In de inleiding is reeds vermeld dat een chronische irritatie contactdermatitis nogal eens veroorzaakt wordt door de fysicochemische eigenschappen van het vehiculum zelf. Met name het uitdrogende effect van poeders, pasta's, crèmes en lotions geeft in de wintermaanden bij de behandeling van huidafwijkingen aanleiding tot een complicerende uitdrogingsdermatitis of eczema craquelé.

Pigmentveranderingen: benzoylperoxide geeft verbleking van het haar. Corticosteroïden en tretinoïne kunnen een hyper- of hypopigmentatie geven. Hyperpigmentatie wordt soms gezien door systemisch toegediende medicamenten, zoals tetracyclines, anticonceptiva, antimalaria middelen en fenothiazine.

Urticaria: Het optreden van gegeneraliseerde urticaria door systemisch toegediende medicamenten is algemeen bekend. Men ziet dit bijvoorbeeld bij penicillinederivaten, glafenine en nitrofurazone. Minder bekend is dat door applicatie van een uitwendig medicament contacturticaria kunnen optreden. Soms is dit effect min of meer gewenst, zoals bij de toepassing van methylsalicylaten en nicotinezuuresters in lokale zalven ter verlichting van spierpijn. Ongewenste reacties geven aanleiding tot een prikkend, stekend, warm gevoel, dat na enig tijd gevolgd wordt door een urticariële laesie. Deze reacties zijn waargenomen op verschillende alcoholen die toegepast worden in uitwendige medicamenten, zoals cetyl en propylalcohol, op benzocaïne, kamfer, perubalsem, salicylzuur, eugenol en resorcinol.


MEDICAMENTEN: CONTACT MET MEDICAMENTEN

Type IV allergieën voor uitwendige medicamenten worden vooral gezien bij chronische huidafwijkingen, zoals stasis eczeem, ulcera crures, perianaal eczeem, chronische otitis externa of herpes labialis. De aanwezigheid van veel immuuncompetente cellen bij deze chronische huidaandoeningen bevordert de inductie van een type IV allergie. Deze type IV allergie uit zich als een dermatitis of eczema, die vaak niet te onderscheiden is van de oorspronkelijke aandoening en wordt soms gemaskeerd door het gelijktijdig gebruik van lokale corticosteroïden. In zeldzame gevallen kan het corticosteroïd zelf een type IV allergie induceren. Soms geeft een type IV allergie geen dermatitis of eczeem, maar purpura, pigmentaties, granulomen, contacturticaria of een erythema exudativum multiforme. De volgende groepen van medicamenten of bestanddelen van vehicula geven regelmatig een type IV allergie:
 - conserveermiddelen
 - lokaal anaesthetica
 - zalfbasisbestanddelen
 - plantaardige middelen
 - antibiotica
 - chemotherapeutica


Positieve plakproef timolol
positieve plakproef timolol


CONSERVEERMIDDELEN IN MEDICAMENTEN

Conserveermiddelen moeten de groei van bacteriën, gisten en schimmels voorkomen. Anti-oxidantia voorkomen het ranzig worden van toegepaste plantaardige of dierlijke vetten in het vehiculum. Conserveermiddelen die wel een type IV allergie induceren zijn esters van p-hydroxybenzoëzuur (zgn. parabenen), kwikverbindingen (b.v. thimerosal) en quaternaire ammoniumverbindingen.

In de volgende produkten zijn geen conserveermiddelen verwerkt: eucerine cum aqua, ung lanette, ung cetomacrogolis, ung leniens (wel rozenolie), vaseline album, paraffine, zinkolie, zinkoxidesmeersel, ung zinci oxidi 10%, ung hypromellosi 20%.
Sorbinezuur (eventueel te vervangen door propyleenglycol) is verwerkt in cremor lanette I en II, cremor cetomacrogolis, cremor HCA en TAC FNA, cremor tretinoini 0.05%, en cremor siliconis 20% FNA.


ZALFBASISBESTANDDELEN

Lanoline is een veelvuldig toegepast bestanddeel van crèmes en zalven (kan ook in FNA HCA/TAC zalf verwerkt zijn). Het is afkomstig van wolvet en bevat verschillende allergenen, waaronder wolalcoholen. Een type IV allergie wordt voornamelijk gezien door toepassing bij chronische huidaandoeningen, zoals het stasis eczeem of het ulcus cruris. Het gebruik van lanolinebevattende uitwendige medicamenten moet bij deze huidafwijkingen dan ook vermeden worden. Ethyleendiamine wordt wel als stabilisator in zalfbases toegepast. Bij patiënten met een ethyleendiamine allergie worden systemische reacties gezien na inname van aminophylline, dat voor 1/3 deel bestaat uit ethyleendiamine. Sommige anti-histaminica zijn verwant aan ethyleendiamine en na inname van hydroxyzine, promethazine en antazoline kunnen gegeneraliseerde reacties optreden.

In de volgende FNA produkten zijn wolalcoholen verwerkt: eucerine (cum aqua), ung aquosum, ung HCA en TAC FNA, oculentum simplex, ung tetracyclini. Voor HCA en TAC zalf bestaan alternatieve bases.


ANTIBIOTICA-CHEMOTHERAPEUTICA

In Nederland worden voor lokale therapie veel gebruikt: neomycine, framycetine, bacitracine, polymixine B, nitrofurazone, fucidinezuur, erytromycine, clindamycine en clioquinol. Allergieën voor neomycine, framycetine, nitrofurazone, polymixine B en clioquinol worden in deze volgorde regelmatig gezien. Neomycine kan kruisreacties geven met kanamycine en garamycine, waardoor orale toepassing van deze antibiotica bij patiënten met een allergie voor neomycine niet mogelijk is. Penicilline en sulfapreparaten geven bij lokale toepassing veelvuldig allergieën en deze middelen worden in Nederland niet meer lokaal gebruikt. Tromantadine HCl, een anti-viraal middel, wordt regelmatig toegepast bij herpes simplex infecties en geeft bij ongeveer 5 tot 10% van de gebruikers een type IV allergie!


LOKALE ANAESTHETICA

Deze zijn onder te verdelen in twee groepen:
a. esters van p-aminobenzoëzuur (zgn. paraverbindingen), zoals procaïne en benzocaïne
b. amide-afgeleiden, zoals lidocaïne (xylocaïne) en prilocaïne (citanest).
Allergieën voor anaesthetica uit de paragroep worden regelmatig gezien. Allergieën voor anaesthetica uit de amidegroep zijn zeer zeldzaam. p-Phenyleendiamine (kleurstof voor bijvoorbeeld haarverf) en p-aminobenzoëzuur (toegepast in sunscreens) zijn eveneens paraverbindingen en kunnen bij benzocaïne-overgevoelige patiënten verantwoordelijk zijn voor uitgebreide kruisreacties.


PLANTAARDIGE MIDDELEN

Plantaardige middelen zijn altijd populair geweest voor de behandeling van huidafwijkingen, maar zijn tevens verantwoordelijk voor het regelmatig optreden van type IV allergieën. Bekende voorbeelden zijn perubalsem, houtteerextracten, arnica en de laatste tijd ook propolis. Propolis is een harsachtig materiaal dat door bijen verzameld wordt van vooral populieren en dat gemengd met bijenwas gebruikt wordt voor de opbouw van de honingraten. Wegens zijn vermeende geneeskrachtige werking is propolis populair in het gebruik.


DIVERSE MEDICAMENTEN

De anti-histaminica promethazine en tripelenamine, vaak gebruikt bij lokale behandeling van insectenbeten, geven soms aanleiding tot type IV allergieën. Allergieën voor corticosteroïden en antimycotica komen voor, maar zijn relatief zeldzaam. Wel worden regelmatig allergieën gezien voor benzoylperoxide, dat toegepast wordt in veel acnepreparaten.


Auteur(s):
dr. H.B. van der Walle. Dermatoloog, ZH Rijnstate, Arnhem.

31-05-2023 (HBW) - www.huidziekten.nl W3C-html-4.01-valid



Diagnosecodes:
ICD10 L23.3 Allergische contactdermatitis door geneesmiddelen in contact met huid
ICD10 L23.3 Allergic contact dermatitis due to drugs in contact with skin
SNOMED 200844002 Allergic contact dermatitis due to drugs in contact with skin
DBC 6 Eczeem contactallergisch