Hypereosinofiele dermatitis wordt beschouwd als een
aparte entiteit binnen het spectrum van het
hypereosinofiele syndroom.
Het is voor het eerst in 1981 door Nir en Westfried beschreven als een gegeneraliseerde
polymorfe jeukende dermatose geassocieerd met eosinofilie in het bloed en in
de huid. Het klinisch beeld bestaat uit jeukende erythemateuze tot bruine maculae,
papels en noduli over de romp en ledematen met uitsparing van het hoofd, de
glans penis, de handpalmen en voetzolen. In tegenstelling tot het hypereosinofiele
syndroom zijn geen orgaan systemen aangedaan. Er is wel sprake van een eosinofilie
in het bloed tot 20% in de leukocyten differentiatie en met totale eosinofielen
tot 3000/mm
3.
De ziekte heeft een chronisch beloop met periodes van exacerbaties door het
optreden van nieuwe laesies. In sommige gevallen is progressie tot een hypereosinofiele
syndroom beschreven. Het histopathologisch beeld kenmerkt zich door oppervlakkige
en diepe perivasculaire en periadnexale lymfohistiocytaire infiltraten met vele
eosinofielen. Differentieel diagnostisch moet aan alle internistische en dermatologische
ziektebeelden gedacht worden welke zich manifesteren met
eosinofilie in het bloed- en/of in de
huid.
|
|
hypereosinofiele
dermatitis |
hypereosinofiele
dermatitis |
DD: prurigo
parasitaria,
toxicodermie,
hypereosinofiel syndroom,
eosinofiele folliculitis,
prurigo nodularis,
PLEVA. Zie ook onder
eosinofilie.
Therapie:
In de behandeling worden corticosteroïden lokaal danwel systemisch gebruikt.
Er zijn casussen beschreven waar dapson met succes werd gebruikt. Ook PUVA therapie
is toegepast. Bij het systemische
hypereosinofiel
syndroom wordt o.a. imatinib gebruikt.
R/ lokale corticosteroïden.
R/ prednison 1 dd 20-40 mg.
R/ PUVA of UVA1 therapie.
R/ dapson 1 dd 100
mg.
Referenties
1. |
Nir MA, Westfried M. Hypereosinophilic dermatitis.
A distinct manifestation of the hypereosinophilic syndrome with
response to dapsone. Dermatologica 1981;162:444-450. |
2. |
Oppolzer G, Duschet P, Schwarz T et al. Hypereosinophilic
dermatitis (Nir-Westfried). A variant in the spectrum of the hypereosinophilia
syndrome. Z Hautkr 1988 Feb 15;63(2):123-125. |
3. |
Barna M, Kemeny L, Dobozy A. Skin lesions
as the only manifestation of the hypereosinophilic syndrome. Br
J Dermatol 1997;136:646-647. |
4. |
Jacyk WK, Simson IW, Slater DN et al. Pachydermatous
eosinophilic dermatitis.Br J Dermatol 1996;134(3):469-474. |
5. |
Alfaham MA, Ferguson SD, Sihra B, Davies
J. The idiopathic hypereosinophilic syndrome. Arch Dis Child 1987;62:601-613. |
6. |
Offidani A, Bernardini ML, Simonetti O et
al. Hypereosinophilic dermatosis: skin lesions as the only manifestations
of the idiopathic hypereosinophilic syndrome? Br J Dermatol 2000;143:675-677. |
7. |
Brito-Babapulle F. The eosinophilias, including
the hypereosinophilic syndrome. Br J Haematol 2003;121:203-223. |
8. |
Eberlein A, Kobyletzki G, Gruss C et al.
Erfolgreiche Monotherapie der hypereosinophilen Dermatitis mit PUVA-Bad-Photochemotherapie.
Hautarzt 1997;48:820-823. |
9. |
Plötz SG, Abeck D, Seitzer U et al. UVA1
for hypereosinophilic syndrome. Acta Derm Venerol 2000;80:221. |
10. |
Cortes J, Ault P, Koller C et al. Efficacy
of imatinib mesylate in the treatment of idiopathic hypereosinophilic
syndrome. Blood 2003;101:4714-4716. |
Auteur(s):dr. Jan R. Mekkes. Dermatoloog, Amsterdam
UMC.
Biljana Zupan-Kajcovski. Dermatoloog, Huid- en Melanoom Centrum Antoni
van Leeuwenhoek, Amsterdam.