LEOPARD SYNDROOM home ICD10: Q87.1

Lentigines, ECG-geleidingsstoornissen, Oculair hypertelorisme, Pulmonale stenose, Afwijkingen a.d. genitaliën, Retardatie in groei, Doofheid.

LEOPARD syndroom LEOPARD syndroom
leopard LEOPARD syndroom

LEOPARD syndroom LEOPARD syndroom
LEOPARD syndroom LEOPARD syndroom

Foto Luipaard: Axel Tschentscher - Wikimedia (Creative Commons License 4.0).


Het LEOPARD syndroom is een zeldzame genetische aandoening met als meest opvallend dermatologisch kenmerk het geleidelijk ontstaan van talrijke lentigines. Het is al beschreven in 1936 maar Gorlin bedacht in 1969 het acroniem LEOPARD (Lentigines (multiple), Electrocardiographic conduction abnormalities, Ocular hypertelorism (wijd uit elkaar staande ogen), Pulmonary stenosis, Abnormalities of genitalia, Retardation of growth, Deafness) dat de klachten beschrijft. Niet bij alle patiënten zijn alle symptomen aanwezig, er bestaan milde vormen met slechts enkele kenmerken. In de meeste gevallen gaat het om een mutatie in het PTPN11 gen op chromosoom 12q24.1 dat codeert voor protein tyrosine phosphatase SHP-2 (OMIM 151100). Er bestaan varianten van. De PTPN11 mutatie, die ook wordt gevonden bij 40% van de patiënten met het Noonan syndroom, wordt bij circa 80% van de LEOPARD patiënten gevonden. Vanwege de gevonden gemeenschappelijke achtergrond wordt het LEOPARD syndroom nu ook Noonan syndrome with multiple lentigines genoemd.

Klinisch beeld:
Multipele lentigines, 2-5 mm groot, donkerbruin, polygonaal, irregulair van vorm. De lentigines kunnen aanwezig zijn vanaf de geboorte, maar ook pas later verschijnen. Met het ouder worden van het kind nemen ze toe in aantal en worden ook donkerder. De andere symptomen van het syndroom zijn wisselend aanwezig, daarom kan het lastig zijn de diagnose te stellen, vooral bij kleine kinderen. De diagnostische criteria zijn de aanwezigheid van multipele lentigines + 2 of meer van de volgende symptomen: andere huidafwijkingen (axillary freckling, café au lait macula, hypopigmentatie, onychodystrophy, interdigitale webs, hyperelasticiteit huid), hartafwijkingen (zoals hypertrofische cardiomyopathie) of ECG-afwijkingen, urogenitale afwijkingen, endocriene afwijkingen, neurologische afwijkingen, cephalofaciale dysmorfie, kort postuur, skeletafwijkingen. De lentigines zijn bij meer dan 90% aanwezig maar kunnen dus ook ontbreken, in dat geval zijn minimaal 3 van de andere symptomen nodig om de diagnose te stellen. Er bestaan ook familiaire vormen van gegeneraliseerde lentiginosis zonder dat er sprake is van een Leopard syndroom.

Neurologische afwijkingen: Mentale retardatie, doofheid, epilepsie, nystagmus.
Groeistoornissen: Circa een derde van de patiënten heeft een kleine lengte.
Hartafwijkingen: Linker ventrikel hypertrofie, rechter ventrikel hypertrofie, boezemfibrilleren.
Gelaatsafwijkingen: Brede neusrug (ocular hypertelorism) met epithanthal folds, ptosis, laag ingeplante oren, vooruitstekende onderkaak, gebitsafwijkingen, hoog verhemelte, afwijkende schedelvorm.
Urogenitale afwijkingen: Cryptorchisme, hypospadie.
Skeletafwijkingen: Pectus excavatum, pectus carinatum, kyphoscoliosis, afstaand schouderblad, ribafwijkingen, syndactylie.

DD:
multipele lentigines nno, efeliden, centrofaciale lentiginosis, Noonan syndroom, Peutz-Jeghers syndroom, NAME syndroom / LAMB syndroom, neurofibromatosis, Albright syndroom, Carney syndroom.

Diagnostiek:
ECG en echocardiografie. CT-scan of MRI schedel. Rontgenfoto's skelet. Echo abdomen. EEG bij insulten. Consult klinisch geneticus. Een biopt van een lentigo heeft weinig waarde. Controle op overgang van lentigines naar dysplasie of melanoom is niet nodig, het risico op ontwikkelen van een melanoom is niet verhoogd.


Referenties
1. Gorlin RJ, Anderson RC, Blaw. Multiple lentigenes syndrome. Am J Dis Child 1969;117(6):652-662.
2. Voron DA, Hatfield HH, Kalkhoff RK. Multiple lentigines syndrome. Case report and review of the literature. Am J Med 1976;60(3):447-456.
3. Ogata T, Yoshida R. PTPN11 mutations and genotype-phenotype correlations in Noonan and LEOPARD syndromes. Pediatr Endocrinol Rev 2005;2(4):669-674.
4. Xing Q, Chen X, Wang M, Bai W, Peng X, Gao R, et al. A locus for familial generalized lentiginosis without systemic involvement maps to chromosome 4q21.1-q22.3. Hum Genet 2005;117(2-3):154-159.
5. Limongelli G, Pacileo G, Marino B, Digilio MC, Sarkozy A, Elliott P, et al. Prevalence and clinical significance of cardiovascular abnormalities in patients with the LEOPARD syndrome. Am J Cardiol 2007;100(4):736-741.
6. Lodish MB, Stratakis CA. The differential diagnosis of familial lentiginosis syndromes. Fam Cancer 2011;10(3):481-490.
7. Cao S, Nikkels AF. Dermatologic manifestations of the LEOPARD syndrome. Open Dermatol J 2013;7:11-14. PDF


Auteur(s):
dr. Jan R. Mekkes. Dermatoloog, Amsterdam UMC.

31-05-2023 (JRM) - www.huidziekten.nl W3C-html-4.01-valid



Diagnosecodes:
ICD10 Q87.1 Congenitale gestoorde ontwikkelingssyndromen voornamelijk gepaard gaande met kleine gestalte: multipele lentigines syndroom
ICD10 Q87.1 Congenital malformation syndromes predominantly associated with short stature: multiple lentigines syndrome
SNOMED 111306001 Multiple lentigines syndrome
DBC 11 spacer Genodermatosen

ICD10 Q87.1 Congenitale gestoorde ontwikkelingssyndromen voornamelijk gepaard gaande met kleine gestalte: syndroom van Noonan
ICD10 Q87.1 Congenital malformation syndromes predominantly associated with short stature: Noonan's syndrome
SNOMED 205824006 Noonan's syndrome
DBC 11 spacer Genodermatosen