Pruritis (
jeuk) kan voorkomen
zonder dat er huidafwijkingen zijn (
pruritus sine materia)
of in het kader van huidafwijkingen (
pruritus cum materia).
Bij veelvuldig krabben ontstaan uiteraard op den duur wel afwijkingen (krabeffecten,
lichenificatie, papels, excoriaties). Pruritus komt voor bij een aantal dermatosen
zoals constitutioneel eczeem, dermatitis herpetiformis, epizoönosen, geneesmiddelenreacties,
lichen ruber planus, urticaria. Gegeneraliseerde pruritus wordt ook gezien bij
interne aandoeningen (ezelsbruggetje:
HUIDPASTA:
Hodgkin,
Uremie,
Icterus,
Diabetes,
Psychogeen,
Anemie,
Senilitas,
Toxicodermie,
Ancylostoma).
Prurigo is de term die gebruikt word voor een jeukende papuleuze
dermatose.
Jeuk oftewel pruritus is een als hinderlijk ervaren sensatie,
die kan worden opgewekt door lichte mechanische prikkeling van de huid of door
het vrijkomen van bepaalde mediatoren, zoals histamine. De incidentie (aantal
nieuwe gevallen per jaar) van pruritus in de Nederlandse huisartspraktijk ligt
volgens recente cijfers rond de 5.3 per 1000 patiënten (man-vrouw ratio 1: 1.7).1
De oorzaak blijft soms duister. Jeuk kan zo hinderlijk zijn dat het lijdt tot
slapeloosheid, depressie, agressie, of suïcide-neigingen. De enige remedie is
voor sommige patiënten het tot bloedens toe open krabben van de huid, waarna
de pijnprikkels voorkomen dat de jeukprikkels aankomen. Jeuk kan worden veroorzaakt
door prikkeling van de vrije zenuwuiteinden in de epidermis door een factor
die gelegen is in de huid. De jeuksensatie kan ook worden gevoeld door activatie
van zenuwvezels op een hoger niveau (neuropathische jeuk) zonder dat er sprake
is van een huidaandoening. En de jeuksensatie kan ontstaan door een storing
centraal in het zenuwstelsel. Bij prikkeling van zenuwvezels kan naast jeuk
kan ook een
branderig gevoel ontstaan (zie onder
branderige huid en onder
paresthesie), of
pijn
(zie onder
pijnlijke huid).
In het algemeen
wordt pruritus onderverdeeld in
pruritus sine materia,
jeuk en krabeffecten zonder aanwezigheid van specifieke dermatologische afwijkingen
die de jeuk kunnen verklaren, en
pruritus cum materia,
jeuk in het kader van specifieke dermatosen (b.v. jeuk bij scabies of constitutioneel
eczeem). Een andere indeling is die in
gelokaliseerde pruritus
(b.v. pruritus ani) en
gegeneraliseerde pruritus (b.v.
uremische pruritus). Daarnaast is er de onduidelijk gedefinieerde term
prurigo, die vaak gereserveerd wordt voor dermatosen
waarbij de jeuk geconcentreerd is in papuleuze lesies, zoals bij prurigo infantum
(strophulus), een acute overgevoeligheidsreactie op insektenbeten. De term
prurigo
wordt ook gebruikt voor enkele klinische entiteiten, zoals prurigo gestationis
en prurigo nodularis.
PRURITUS SINE MATERIA
Het geïsoleerd voorkomen van jeuk, zonder dat aan de huid iets bijzonders te
zien is (m.u.v. krabeffecten), kan een symptoom zijn van een interne ziekte.
Het is belangrijk om zorgvuldig de huid te inspecteren om oorzaken zoals een
lichte vorm van atopisch eczeem, een droge huid, of onder crustae verborgen
scabiesgangetjes niet over het hoofd te zien. Tabel I geeft een overzicht van
oorzaken van pruritus sine materia. Meestal geven deze afwijkingen gegeneraliseerde
pruritus, soms met enige voorkeur voor extremiteiten en de rug. Daarnaast zijn
er niet-specifieke factoren die jeuk kunnen veroorzaken of verergeren, zoals
temperatuurswisselingen, vasodilatatie, zweten, irritatie door textielvezels
of minerale wol (glaswol).
Uit recente studies blijkt dat bij diabetes jeuk
toch niet vaker voorkomt dan in de gewone populatie. Bij diabetes komt wel vaker
gelokaliseerde pruritus voor, waarbij Candida-overgroei een rol speelt, zoals
pruritus ani, en met name pruritus vulvae.
Aanpak van een patiënt
met jeukDe ideale behandeling van jeuk bestaat uit het opsporen
en zomogelijk elimineren van oorzakelijke factoren. Tot het onderzoek hoort
ook lichamelijk onderzoek, met aandacht voor lymfeklieren. Geneesmiddelen zijn
een frequente oorzaak. Een verhoogd aantal totaal eosinofielen, dalend na staken
van het verdachte middel, kan deze diagnose ondersteunen. Het is zinvol om een
aantal interne afwijkingen uit te sluiten d.m.v. beperkt laboratoriumonderzoek
(CRP of bezinking, haemoglobine, totaal leukocyten plus differentiatie, totaal
eosinofielen, totaal ijzer, nierfunctie, leverenzymen, totaal bilirubine en
glucose). Zonodig controleert men ook de schildklierfunctie (TSH). Bij recent
bezoek aan de Tropen is onderzoek op parasieten zinvol. De overige in tabel
1 genoemde oorzaken zijn te zeldzaam om screenend onderzoek te rechtvaardigen.
Indien verhelpen van een oorzaak niet mogelijk is, dan probeert men de jeukprikkel
te verminderen door het voorschrijven van lokale of systemische antipruriginosa.
ZIe ook het
stroomdiagram voor de aanpak van een patiënt met chronische jeuk dat gemaakt
is door Patrick Kemperman (gepresenteerd tijdens de Dermatologendagen op 7 oktober
2021).
Lokale antipruriginosaAcute plaatselijke
jeuk kan verlicht worden door afkoeling met koude natte compressen of ijs. Het
jeukstillende effect van unguentum leniens FNA en van schudsels zoals lotio
alba FNA, spiritueus schudsel FNA, en calamine lotion FNA berust eveneens op
afkoeling door verdamping van water of alcohol. Aan schudsels, maar ook aan
diverse indifferente crème- , gel- en zalfbases kunnen jeukstillende bestanddelen
worden toegevoegd zoals menthol (0.5-2%). Het Nederlandse FNA kent standaard
receptuur voor diverse menthol preparaten (levomenthol 1% in carbomeerwatergel
FNA, levomenthol-lidocaïnegel FNA, levomenthol 1% in lanettecrème I FNA, levomenthol
1% in zinkoxideschudsel, alcoholisch FNA, mentholcrème 0.5%, mentholcrème 2%,
mentholstrooipoeder 2%). Omdat schudsels onpraktisch zijn in het gebruik gaat
de voorkeur uit naar het verwerken van 1-2% menthol in een crème of gel. Fenolhoudende
preparaten (Calaminelotion) moeten worden afgeraden bij grote of beschadigde
huidoppervlakten vanwege het gevaar van resorptie. Het gebruik van kamfer is
achterhaald. Capsaïcine crème 0.025% of 0.075% FNA is soms wel effectief. Uitwendige
antihistaminica zoals Azaron (tripelennamine) worden vanwege de kans op sensibilisatie
niet aanbevolen. Dit geldt in het algemeen ook voor lokale anaesthetica, maar
bij gebruik van lidocaïne (lidocaïnezalf, xylocaïne zalf, lidocaïne vaselinecrème
FNA) of pramocaïne (pramocaïne 1% en zinkoxide 10% in hydrofobe crème) valt
de kans op sensibilisatie in de praktijk mee. Lokale anaesthetica worden vooral
gebruikt bij gelokaliseerde jeuk zoals pruritus ani. Ook teerzalven en bufexamac
zalf of crème hebben jeuk-dempende eigenschappen.
Corticosteroïden hebben
een goed antipruritisch effect, maar zijn minder geschikt voor de lange termijnbehandeling
van pruritus sine materia.
Orale antipruriginosa
Antihistaminica zijn effectief bij histamine-gemedieerde jeuk, zoals bij urticaria.
Niet-sederende antihistaminica hebben dan de voorkeur. Bij sommige patiënten
kan het echter juist beter zijn om een van de oudere antihistaminica te geven
met anxiolytische of centraal dempende (sederende) nevenwerkingen, zoals hydroxyzine.
Zie verder onder
overzicht anti-pruriginosa.
Tabel 1. Oorzaken van pruritus sine materia: |
geneesmiddelenreactie chronische nierinsufficiëntie ijzergebreksanemie
/ anemie leverpathologie met cholestasis: (extrahepatisch,
intrahepatisch, medicamenteus) zwangerschap (mogelijk via intrahepatische
cholestasis) postmenopauze (hormonaal) hyperthyreoïdie en
hypothyreoïdie diabetes mellitus (gelokaliseerde pruritus, Candida)
parasitaire infestaties: (Ankylostomiasis, Onchocerciasis, Wucheria
bancrofti, Ecchinococcus granulosus, Schistosoma) leukemie
lymfomen (m. Hodgkin, non-Hodgkin lymfomen) |
multiple myeloma tumoren (Grawitz tumor, borst- en maagcarcinoom)
carcinoïd syndroom mastocytosis AIDS eosinofilie / hypereosinofiel
syndroom voedingsallergie of intolerantie hyperparathyreoïdie
jicht polycythaemia vera en aquagene pruritus multiple sclerose
systeemziekten (Sjögren syndroom) veroudering van de huid (xerosis)
psychogeen |
Tabel 2. Laboratorium onderzoek bij chronische ernstige
pruritus: |
Routine laboratorium
onderzoek: |
• |
Hb, trombocyten, leukocyten, leukocytendifferentiatie,
totaal eosinofielen |
• |
CRP |
• |
eventueel ook BSE (meet ook chronische ontstekingseiwitten,
bij SLE verhoogd terwijl CRP laag kan zijn) |
• |
kreatinine, ureum, urinezuur |
• |
ALAT, ASAT, alkalische fosfatase (AF), gamma-GT, LDH,
bilirubine |
• |
glucose (bij voorkeur nuchter) |
• |
eventueel ook totaal HbA1c |
• |
TSH, indien afwijkend ook FT4 |
• |
ijzer, ferritine, TYBC |
|
|
Bij recent (2 jr)
verbljf in de Tropen: |
• |
faecesonderzoek op wormeieren en cysten (TFT test, evt
1-2 x herhalen) |
• |
serologisch onderzoek naar Schistosoma, Strongyloides
en Ecchinococcus |
|
|
Bij risico op hepatitis
(druggebruik, onbeschermde contacten, reizen, beroepsmatig): |
• |
screening op hepatitis B en C: anti-hepatitis B core
antibody, hepatitis B surface antigen, anti-hepatitis C
virus-antibody |
• |
bij klachten optioneel: anti CMV, anti EBV |
|
|
Bij risico op HIV
/ bij frequente infecties: |
• |
screening op HIV (antigeen/antistoffen) |
|
|
Bij aanwijzing
voor jeuk bij atopie: |
• |
totaal IgE |
• |
RAST pakket voedingsallergenen |
• |
RAST pakket inhalatie allergenen screening (Phadiatop) |
|
|
Bij afvallen, nachtzweten,
verdenking op maligniteit: |
• |
X-thorax, vraagstelling vergrote lymfklieren, mediastinale
tumoren, longtumoren; of |
|
CT scan, vraagstelling vergrote lymfklieren, mediastinale
tumoren, longtumoren |
• |
faeces op occult bloed |
• |
totaal eiwit |
• |
paraproteïnen (M-proteine) screening |
• |
CD4/CD8 ratio |
En optioneel: |
• |
echo abdomen, lever (metastasen, cysten, galstenen,
steatose, nierafwijkingen?) |
• |
differentiatie leukocyten bloed, speciële hematologie |
• |
consult hematoloog (punctie lymfklier, beenmergpunctie) |
|
|
Bij verdenking
nierziekte: |
• |
urinesediment kwalitatief (eiwit, glucose, erytrocyten) |
• |
PTH |
• |
calcium, fosfaat |
|
|
Bij huidafwijkingen: |
• |
biopt / vriesbiopt voor IF (non bullous pemphigus) |
• |
KOH preparaat (scabies). Optioneel: PCR op scabies. |
• |
Dermografie test |
|
|
Bij hypothyreoidie: |
• |
antithyreoidale antistoffen |
• |
anti TPO (thyreoid peroxidase) |
• |
anti TSI (TSH receptor) |
|
|
Bij verdenking
op malabsorptie: |
• |
albumine |
• |
vitamine B 12 |
• |
antigliadinen (coeliakie) |
|
- antistoffen (IgA) tegen gedeamineerd gliadine |
|
- antistoffen (IgG) tegen transglutaminease) |
|
- antistoffen (IgA) tegen transglutaminease) |
• |
totaal IgA (of totaal IgG, IgA, IgM) |
|
|
Bij verdenking
op dermatitis herpetiformis: |
• |
biopt, HE en vriesbiopt voor IF |
|
|
Bij anemie: |
• |
ijzer, TYBC, transferrine, transferrine saturatie (TSAT),
LDH |
• |
MCV (mean corpuscular volume), MCHC (mean corpuscular
hemoglobin concentration) |
|
|
Bij verdenking
op auto-immuunhepatitis: |
• |
antimitochondrial antibodies (AMAs), anti-smooth muscle
antibody, antiactin antibody |
|
Overige therapeutische mogelijkheden bij speciale indicaties
Voor een aantal afwijkingen uit tabel 1 worden in de literatuur enkele specifieke
therapeutische mogelijkheden genoemd. Bij pruritus door nierinsufficiëntie is
vet houden van de huid zeer belangrijk. Antihistaminica zijn weinig effectief.
In ernstige gevallen kan een UVB-kuur worden gegeven. De inname van 6 g actieve
kool per dag kan ook werken, maar verstoort vaak de werking van andere orale
medicatie. Naloxon, een opium-antagonist, zou ook een gunstig effect hebben
bij uremie, en tevens bij cholestasis, en jeuk e.c.i. De lange termijn effectiviteit
van naloxon is echter nog onvoldoende aangetoond. Bij cholestasis kan UVB ook
worden toegepast. Sommige patiënten reageren goed op antihistaminica. Succes
is ook beschreven van het verminderen van galzouten (of andere pruritogene factoren
in het bloed) d.m.v. cholestyramine, colestipol, of door plasmaferese over actieve
kool. Zie verder onder
pruritus bij cholestase
en
pruritus bij uremie.
Aquagene pruritus en
polycythaemia vera, waar jeuk vaak (30-50%)
mee geassocieerd is, reageren slecht op antihistaminica, maar soms goed op UVB.
Acetylsalicylzuur in doseringen van 3 dd 300 tot 500 mg is ook effectief maar
geeft veel bijwerkingen. Bij multiple sclerose is een gunstig resultaat beschreven
van carbamazepine. Bij hypothyreoidie is vet houden van de huid soms al genoeg.
Psychogene jeuk op basis van
parasietenwaan kan behandeld worden met antipsychotica
zoals pimozide. De pruritus bij AIDS reageert op PUVA.
Bij ernstige jeuk
e.c.i. die op geen enkele therapie reageert is het verantwoord om een aantal
middelen uit te proberen die ook bij neuropathische pijn worden
voorgeschreven:
tricyclische antidepressiva (amitriptyline en bij
ouderen nortriptyline), of
anti-epileptica (gabapentine
of pregabaline), of
niet-selectieve serotonineheropnameremmers
(SNRI; duloxetine of venlafaxine). Ook andere antidepressiva en
anti-epileptica worden genoemd in case-reports. Deze middelen grijpen in op
de overdracht van de jeukprikkel in de neuronen. Zie ook onder
antipruriginosa.
R/
Neurontin (gabapentine) caps à 300 of 400 mg, 900-1200 mg per dag verdeeld
over 3 giften.
R/ Lyrica (pregabaline) caps à 25, 75, 150 of 300 mg, 150-600 mg per dag
verdeeld over 2 of 3 giften.
R/ amitriptyline, tab à 10, 25, 50 of 75 mg.
Start met 1 dd 10 of 25 mg voor het slapen gaan, geleidelijk verhogen in
stapjes van 10-25 mg per 3-7 dagen totdat de werkzame dosering van 25-75 mg
per dag is bereikt.
R/ nortriptyline, tab à 10, 25, of 50 mg. Start met 1
dd 10 of 25 mg ‘s ochtends, geleidelijk verhogen in stapjes van 10-25 mg per
1-2 weken totdat de werkzame dosering van 25-75 mg per dag is bereikt.
R/ duloxetine 1 dd 60 mg. Maximaal 2 dd 60 mg. Na 2 maanden het effect evalueren.
R/ venlafaxine 1 dd 37.5 mg. Zo nodig verhogen tot 75-225 mg per dag.
R/ naltrexon (beginnen met een halve tab van 50
mg, na 1 uur andere helft, daarna 1 dd 50 mg indien goed verdragen, zonodig
Primperan er bij geven).
Jeuk tijdens de zwangerschap Bij zwangerschap
komen meerdere jeukende dermatosen voor (zie ook onder
zwangerschapsdermatosen).
Het meest frequent wordt jeuk t.g.v. intrahepatische cholestase gezien. Dit
begint meestal in het derde trimester, als een gegeneraliseerde pruritus sine
materia, later gevolgd door geelzucht. Het wordt op een onduidelijke wijze door
oestrogeen of progesteron geïnduceerd, neigt tot recidiveren, en komt ook familiaal
voor. De kans op premature of kleinere kinderen is toegenomen.
Pruritus gravidarum
komt bij 20% van de zwangeren voor. Het begint meestal in de derde maand, en
neemt geleidelijk toe. De oorzaak is vermoedelijk ook intrahepatische cholestase.
De behandeling is symptomatisch.
Bij de vroege vorm van prurigo gravidarum
ontstaan in het tweede trimester jeukende oedemateuze papels op de extremiteiten.
De oorzaak is onbekend. Het is een hinderlijke maar ongevaarlijke aandoening
die spontaan verdwijnt post partum. Bij de late vorm van prurigo gravidarum,
ook wel PUPPP genoemd (pruritic urticarial papules and plaques of pregnancy)
ontstaan hevig jeukende erythemateuze urticariële papels en plaques. Het begint
vaak op de buik, later op bovenbenen, billen, en armen. Het begint in het derde
trimester en verdwijnt meestal binnen 3 dagen na de partus. Antihistaminica
zijn weinig effectief. In ernstige gevallen kunnen lokale corticosteroïden (graad
II-IV) of systemisch prednison worden voorgeschreven.
Bij herpes gestationis
ontstaan, meestal eerst op de buik, op parapemphigus lijkende centrifugaal uitbreidende
hevig jeukende vesikels en subepidermale bullae op een erythemateuze/urticariële
ondergrond, naast crustae en excoriaties. Het is een ernstige aandoening, die
soms met orale corticosteroïden (20-40 mg dd) of dapson (50-100 mg dd) behandeld
moet worden. In milde gevallen kan een lokaal graad III-IV corticosteroïd en
een antihistaminicum worden voorgeschreven. In het algemeen worden bij zwangeren
oudere antihistaminica voorgeschreven zoals promethazine of chloorfenamine,
omdat van de nieuwere informatie over de veiligheid nog ontbreekt.
Bij prurigo
gestationis ontstaan gegroepeerde kleine prurigopapels en excoriaties proximaal
aan de extremiteiten, op de buik en de op de schouders. Het begint meestal rond
de 25e week, gaat over na de partus hoewel dat wel 3 maanden kan duren, en recidiveert
niet bij volgende zwangerschappen. De oorzaak is onbekend. Het heeft geen invloed
op de foetus. De therapie is symptomatisch, eventueel een zo zwak mogelijk lokaal
corticosteroïd en antihistaminica.
PRURITUS CUM MATERIA
Een groot aantal huidaandoeningen gaat gepaard met jeukklachten. Een overzicht
van huidziekten waarbij de jeuk sterk op de voorgrond staat wordt gegeven in
tabel 2. De therapie bestaat uit het behandelen van de primaire dermatose, hetgeen
in een aantal gevallen neerkomt op lokale corticosteroïden. Voorwaarde is wel
dat een infectie of infestatie uitgesloten danwel adequaat behandeld is. Enkele
dermatosen uit deze tabel verdienen extra aandacht.
Tabel 3. Huidaandoeningen die vaak vergezeld
gaan van jeuk: |
asteatosis cutis atopie / constitutioneel eczeem contacteczeem
hypostatisch eczeem eczema nummulare geneesmiddelenreactie
(toxicodermie) urticaria psoriasis lichen simplex chronicus
(zie onder prurigo) pruritus ani en perianaal eczeem pruritus
vulvae scabies, pediculosis, e.a. epizoönosen lichen ruber
planus dermatitis solaris / post-PUVA pruritus photodermatitis
eosinofiele pustuleuze folliculitis (m. Ofuji) pityrosporon folliculitis |
herpes simplex varicella amyloidosis cutis miliaria
cristallina en rubra hidradenoma eruptivum Fox-Fordyce inflammatoire
lineaire verruceuze epidermale naevi herpes gestationis LSEAV
(lichen sclerosus et atrophicans vulvae) PLEVA (pityriasis lichenoides
et varioliformis acuta) purpura pigmentosa progressiva transient
acantholytic dermatosis mycosis fungoides / Sezary ichthyosis,
sommige varianten pityriasis rosea (soms) bulleus pemphigoïd
(parapemphigus)
non-bulleus
cutaan pemphigoïd |
Asteatosis cutis en pruritus senilis Jeuk door
droogheid van de huid door een relatief te kort schieten van de talgklierproduktie
komt voor bij ouderen (pruritus senilis), bij atopie, bij gebruik van sommige
geneesmiddelen (isotretinoïne, oestrogenen, anti-androgenen, cytostatica), bij
lage luchtvochtigheid, vooral in de wintermaanden (
pruritus
hiemalis), en bij personen die te vaak, te heet, en met te veel zeep douchen.
Vaak is de huid zichtbaar droog met een fijne pityriasiforme schilfering, vooral
in de flanken, lateraal op de bovenarmen, en op de onderbenen. Soms zijn er
nauwelijks afwijkingen zichtbaar. De therapie bestaat uit het afleren van verkeerde
was-gewoonten, het verbeteren van de luchtvochtigheid in huis indien mogelijk,
en het vet houden van de huid. Voor dat doel zijn er bij drogist en apotheek
diverse commerciële produkten verkrijgbaar (vetcrèmes, vochtinbrengende crèmes,
body-lotions, badolie) met aantrekkelijke cosmetische eigenschappen. Daarin
kunnen echter soms averechts werkende substanties zijn verwerkt, zoals grote
hoeveelheden ureum, salicylzuur, steenkoolteer, of propyleenglycol. Op recept
kan men bijvoorbeeld verstrekken 20% vaseline in cetomacrogolcrème (vetcrème),
of witte vaseline gemengd met gelijke delen lanette crème of paraffine liquidum
(zeer vet). Aan badwater kan badzout (natriumbicarbonaat) worden toegevoegd
of een badolie. Bij craquelé eczeem op basis van een extreem droge huid kunnen
tijdelijk graad I-II corticosteroïdzalven worden gebruikt.
Atopie/atopisch
eczeemDe jeuk bij atopisch eczeem moet vooral worden bestreden
door het voorkomen van droogheid van de huid en het behandelen van het eczeem.
Antihistaminica kunnen een gunstig effect hebben op het beloop van constitutioneel
eczeem, en zijn aantoonbaar effectief bij allergische rhinitis en conjunctivitis.
Er is echter twijfel over de pure antiprurigineuze werking. Het beschreven gunstige
effect van antihistaminica op de jeuk berust waarschijnlijk op de centrale bijwerkingen
(sedatie) die vooral de oudere antihistaminica hebben. Als er 's nachts veel
krabschade wordt aangericht dan is het voorschrijven van een van de oudere antihistaminica
met sederende bijwerking dus juist een voordeel.
Pruritus vulvae
Pruritis vulvae kan door vele verschillende aandoeningen worden veroorzaakt,
zoals eczeem (met name atopisch, intertrigineus en contactallergisch eczeem),
psoriasis, gist- en schimmelinfecties, verhoogde fluor vaginalis (o.a. door
Gardnerella, Trichomonas, Candida, en gonorroe), parasitaire infecties (oxyuriasis,
scabies, pediculosis pubis), atrofische vaginitis, lichen sclerosus et atrophicus,
en psychogeen (o.a. habitueel krabgedrag). Na behandeling van eventuele oorzaken
kan symptomatisch lokaal zinkoxidesmeersel, zinksulfaat vaseline crème FNA,
of een klasse I-II steroïd worden voorgeschreven.
AIDS
Bij AIDS komen verschillende jeukende afwijkingen voor zoals pruritus sine materia
(vaak goed reagerend op UVB of PUVA-therapie, lokale corticosteroïden, antihistaminica,
prednisolon, en soms op indometacine), atypische therapieresistente prurigobeelden,
eosinofiele pustuleuze folliculitis (reagerend op UVB-therapie en soms op 1
dd 100 mg dapson), en pruritic papular eruption of AIDS, een nieuwe entiteit,
eveneens moeilijk te behandelen. Bij deze laatste aandoening is effect beschreven
van antihistaminica, UVB, PUVA, klasse III steroïden, Trental (pentoxifylline),
en een topicale toepassing van natriumcromoglycaat (4% oplossing).
PRURIGOOnder prurigo wordt doorgaans verstaan een huidafwijking
gekenmerkt door de aanwezigheid van (sterk) jeukende papels, papulovesikels,
urticariële papels, of persisterende noduli en nodi. Daarnaast zijn in wisselende
mate krabeffecten aanwezig: excoriaties, erosies, ulceraties, crustae, littekens,
en lichenificatie. Secundaire infectie kan optreden. Er zijn verschillende indelingen
in gebruik, zoals prurigo parasitaria en non-parasitaria; prurigo acuta, subacuta
en chronica; en prurigo infantum, adultorum en senilis. Deze indelingen bevorderen
het overzicht echter niet.
Prurigo infantum oftewel strophulus is een acute
uitbarsting van sterk jeukende seropapeltjes, vaak omgeven door een erythemateuze
hof, op romp en extremiteiten. In het centrum kan zich ook een vesikel of bulla
vormen (strophulus bullosa). Het erytheem verdwijnt binnen enkele uren, maar
er persisteert een jeukende, geïndureerde en vaak geëxcorieerde papel. Het wordt
vooral gezien bij kinderen tussen 2 en 8 jaar, en vooral in de zomer en herfst.
Het kan bij één aanval blijven, maar ook recidiverend of chronisch verlopen.
Hoewel absolute zekerheid ontbreekt, is de meest waarschijnlijke oorzaak een
overgevoeligheidsreactie op insektenbeten (mijten, vlooien, steekvliegjes, muggen).
Daarnaast wordt door sommigen gedacht aan voedingsallergieën. Het is bekend
dat bij voedingsallergie een acute papuleuze of papulovesiculeuze eruptie kan
ontstaan. Deze reactie is echter vluchtig van aard, strophulus niet.
Bij
prurigo subacuta ontstaan hevig jeukende 1-5 mm grote papels met centraal induratie
of vesikelvorming, vooral op de strekzijde van de bovenarmen, de bovenbenen,
de rug, en de borst. De lesies worden snel opengekrabd en laten atrofische gehyperpigmenteerde
littekens achter. Prurigo chronica wordt gekenmerkt door persisterende hevig
jeukende papels en noduli, vaak geëxcorieerd, soms met hyperkeratose en lichenificatie.
Als oorzaken van subacute en chronische prurigo worden vrijwel dezelfde afwijkingen
genoemd als bij pruritus sine materia (tabel 1). Het is daarom waarschijnlijk
dat bij sommige vormen van pruritis op den duur (door krabben of spontaan) prurigopapels
of noduli ontstaan. Bij prurigo nodularis van Hyde ontstaan multipele solide
noduli van 0.5 tot 3 cm grootte, meestal op de strekzijden van de extremiteiten,
die extreem jeuken en zeer therapieresistent zijn. De etiologie is duister.
Vele therapievormen worden met wisselend succes geprobeerd, waaronder sterke
steroïden (eventueel in combinatie met teer), zonodig onder occlusie of intralesionaal,
verder cryotherapie, coagulatie of excisie van grote noduli, zachte röntgenstralen,
PUVA-therapie, afdekken met zinklijmverband, antihistaminica, pimozide, en thalidomide.4
De term Prurigo simplex (parasitaria) wordt gebruikt voor prurigo papels en
noduli t.g.v. epizoönosen. Prurigo Besnier is een vorm van constitutioneel eczeem
waarbij (tijdelijk) jeukende noduli en papels het beeld domineren. Prurigo circumscripta
(lichen simplex chronicus) wordt gekenmerkt door hevige jeuk in een omschreven
gebied, met bepaalde voorkeurslokalisaties (nek, strekzijde onderarmen en scheenbenen,
binnenkant dij, sacraal, perianaal, scrotum, vulva), waarbij ten gevolge van
krabben een sterk gelichenificeerde lesie ontstaat. Lichen simplex chronicus
wordt doorgaans met sterke steroïden behandeld, zonodig onder occlusie.
JEUK DOOR STEKEN, BETEN OF HUIDCONTACTIn Nederland
en België komen verschillende insekten voor (zie ook tabel 3) die via beten,
steken, of direkt huidcontact lokaal hevige jeuk en ontstekingsverschijnselen
kunnen veroorzaken. De hinder kan voorkomen worden door een aantal vanzelfsprekende
preventieve en curatieve maatregelen zoals het gebruik van insect-repellants
(o.a. diethyltoluamide, Autan), horren en een klamboe in de slaapkamer bij muggen,
hygiënische maatregelen, het ontvlooien van huisdieren, beschermende kleding,
luchten en wassen van beddegoed, etcetera.
Tabel 4. Jeuk door steken, beten of huidcontact: |
muggen |
Culicidae |
culicosis (muggebulten) |
knijsjes |
Ceratopogonidae |
culicosis, kleine jeukende papels |
steekvliegen |
Tabanus sudeticus |
culicosis, grote pijnlijke zwellingen |
mensenvlo |
Pulex irritans |
pulicosis |
kattevlo |
Ctenocephalides felis |
pulicosis |
hondevlo |
Ctenocephalides canis |
pulicosis |
teek |
Ixodes ricinus |
jeuk, persistant insect bite, soms borreliose |
luizen |
Pediculus |
pediculosis capitis en corporis |
schaamluis |
Phtirius pubis |
pediculosis pubis |
bedwants |
Cimex lectularis |
cimicosis |
schurftmijt |
Sarcoptes scabies |
scabies |
vachtmijt |
Cheyletiella |
cheyletiellosis |
oogstmijt |
Trombicula |
trombiculiasis |
vogelmijt |
Dermanyssus gallinae |
jeukende erythematopapuleuze eruptie |
harige rups |
diverse soorten |
caterpillar dermatitis, contacturticaria |
kwallen |
Scyphozoa |
pijn, brandende sensatie, jeuk |
brandnetel |
Urtica urens |
urticae |
cercariën |
Schistosoma |
cercariëndermatitis |
|
Lokale therapeutica bij insektenstekenAfkoelen
is effectief. Het huismiddel azijn werkt vermoedelijk enigszins omdat een lichte
brandende sensatie in de beetwond de jeukprikkel kan onderdrukken. Bij kwallenbeten
voorkomt azijn mogelijk de afgifte van gif. Lokale antihistaminica zoals tripelennamine
crème worden in het algemeen afgeraden wegens de kans op sensibilisatie, maar
worden desondanks het meest gebruikt. Alternatieven zijn mentholhoudende crèmes,
koelzalf, bufexamac crème- of zalf, 1-2% salicylzuur in een crème of zalf, of
lokale anaesthetica (zie onder
lokale
antipruriginosa). Ook kan kortdurend (2-3 applicaties in de eerste 24 uur)
een sterk lokaal corticosteroïd (klasse 2-3) worden toegepast. Eveneens werkzaam
zijn orale analgetica zoals paracetamol, acetylsalicylzuur, of ibuprofen. Acetylsalicylzuurtabletten
kunnen ook met water tot een papje worden vermalen en lokaal worden aangebracht.
Referenties
1. |
Lamberts H, Brouwer HJ, Mohrs J. Reason for
encounter- & episode- & process-oriented standard output
from the Transition Project. Part 1 and 2. Amsterdam: Department
of General Practice 1991. |
2. |
Greaves MW. Pruritus. In: Rook A. et al (Eds).
Textbook of Dermatology, 5th edition, Blackwell Scientific Publications
Oxford 1990, p 527-535. |
3. |
Denman ST. A review of pruritus. J Am Acad
Dermatol 1986;14:375-392. |
4. |
Braun-Falco O, Plewig G, Wolff HH, Winkelmann
RK. Dermatology. Springer-Verlag Berlin Heidelberg 1991: pp. 673-683. |
5. |
Gatti S, Serri F. Pruritus in clinical medicine.
Pathology and treatment. Martin Dunitz Ltd, London 1991 (ISBN 0-948269-85-5):
p. 97. |
6. |
Mekkes J.R. In 'Bijblijven', Bohn-Stafleu-van
Loghem, 1995;II:10-16. |
7. |
Pingen FG, Mekkes JR. Jeuk. In: de Jongh
TOH, de Vries H, Grundmeijer HGLM (eds): Diagnostiek van alledaagse
klachten. Bohn Stafleu Van Loghum, Houten, 2005: pp 163-171. (ISBN
9031344079). |
8. |
Yosipovitch G, Bernhard JD. Chronic pruritus.
N Engl J Med 2013;368:1625-1634. Aanbevolen literatuur cursorisch
onderwijs.
PDF |
9. |
Berger TG, Shive M, Harper GM. Pruritus in
the Older Patiënt - A Clinical Review. JAMA 2013;310(22):2443-2450.
Aanbevolen literatuur cursorisch onderwijs.
PDF |
10. |
Staubach P, Metz M. Magistral formulations
and pruritus therapy - What is established, what is confirmed, what
is new? J Dtsch Dermatol Ges 2013;11(11):1049-1055. Aanbevolen literatuur
cursorisch onderwijs.
PDF |
11. |
Pereira MP, Ständer S. Chronic Pruritus:
Current and Emerging Treatment Options. Drugs 2017;77(9):999-1007.
PDF |
12. |
Rajagopalan M, Saraswat A, Godse K, et al.
Diagnosis and Management of Chronic Pruritus: An Expert Consensus
Review. Indian Journal of Dermatology 2017;62(1):7-17. |
Auteur(s):dr. Jan R. Mekkes. Dermatoloog, Amsterdam
UMC.