PRURITUS (JEUK) EN PRURIGO home ICD10: L29.9

Pruritis (jeuk) kan voorkomen zonder dat er huidafwijkingen zijn (pruritus sine materia) of in het kader van huidafwijkingen (pruritus cum materia). Bij veelvuldig krabben ontstaan uiteraard op den duur wel afwijkingen (krabeffecten, lichenificatie, papels, excoriaties). Pruritus komt voor bij een aantal dermatosen zoals constitutioneel eczeem, dermatitis herpetiformis, epizoönosen, geneesmiddelenreacties, lichen ruber planus, urticaria. Gegeneraliseerde pruritus wordt ook gezien bij interne aandoeningen (ezelsbruggetje: HUIDPASTA: Hodgkin, Uremie, Icterus, Diabetes, Psychogeen, Anemie, Senilitas, Toxicodermie, Ancylostoma).
Prurigo is de term die gebruikt word voor een jeukende papuleuze dermatose.

Jeuk oftewel pruritus is een als hinderlijk ervaren sensatie, die kan worden opgewekt door lichte mechanische prikkeling van de huid of door het vrijkomen van bepaalde mediatoren, zoals histamine. De incidentie (aantal nieuwe gevallen per jaar) van pruritus in de Nederlandse huisartspraktijk ligt volgens recente cijfers rond de 5.3 per 1000 patiënten (man-vrouw ratio 1: 1.7).1 De oorzaak blijft soms duister. Jeuk kan zo hinderlijk zijn dat het lijdt tot slapeloosheid, depressie, agressie, of suïcide-neigingen. De enige remedie is voor sommige patiënten het tot bloedens toe open krabben van de huid, waarna de pijnprikkels voorkomen dat de jeukprikkels aankomen. Jeuk kan worden veroorzaakt door prikkeling van de vrije zenuwuiteinden in de epidermis door een factor die gelegen is in de huid. De jeuksensatie kan ook worden gevoeld door activatie van zenuwvezels op een hoger niveau (neuropathische jeuk) zonder dat er sprake is van een huidaandoening. En de jeuksensatie kan ontstaan door een storing centraal in het zenuwstelsel. Bij prikkeling van zenuwvezels kan naast jeuk kan ook een branderig gevoel ontstaan (zie onder branderige huid en onder paresthesie), of pijn (zie onder pijnlijke huid).

In het algemeen wordt pruritus onderverdeeld in pruritus sine materia, jeuk en krabeffecten zonder aanwezigheid van specifieke dermatologische afwijkingen die de jeuk kunnen verklaren, en pruritus cum materia, jeuk in het kader van specifieke dermatosen (b.v. jeuk bij scabies of constitutioneel eczeem). Een andere indeling is die in gelokaliseerde pruritus (b.v. pruritus ani) en gegeneraliseerde pruritus (b.v. uremische pruritus). Daarnaast is er de onduidelijk gedefinieerde term prurigo, die vaak gereserveerd wordt voor dermatosen waarbij de jeuk geconcentreerd is in papuleuze lesies, zoals bij prurigo infantum (strophulus), een acute overgevoeligheidsreactie op insektenbeten. De term prurigo wordt ook gebruikt voor enkele klinische entiteiten, zoals prurigo gestationis en prurigo nodularis.


PRURITUS SINE MATERIA
Het geïsoleerd voorkomen van jeuk, zonder dat aan de huid iets bijzonders te zien is (m.u.v. krabeffecten), kan een symptoom zijn van een interne ziekte. Het is belangrijk om zorgvuldig de huid te inspecteren om oorzaken zoals een lichte vorm van atopisch eczeem, een droge huid, of onder crustae verborgen scabiesgangetjes niet over het hoofd te zien. Tabel I geeft een overzicht van oorzaken van pruritus sine materia. Meestal geven deze afwijkingen gegeneraliseerde pruritus, soms met enige voorkeur voor extremiteiten en de rug. Daarnaast zijn er niet-specifieke factoren die jeuk kunnen veroorzaken of verergeren, zoals temperatuurswisselingen, vasodilatatie, zweten, irritatie door textielvezels of minerale wol (glaswol).
Uit recente studies blijkt dat bij diabetes jeuk toch niet vaker voorkomt dan in de gewone populatie. Bij diabetes komt wel vaker gelokaliseerde pruritus voor, waarbij Candida-overgroei een rol speelt, zoals pruritus ani, en met name pruritus vulvae.

Aanpak van een patiënt met jeuk
De ideale behandeling van jeuk bestaat uit het opsporen en zomogelijk elimineren van oorzakelijke factoren. Tot het onderzoek hoort ook lichamelijk onderzoek, met aandacht voor lymfeklieren. Geneesmiddelen zijn een frequente oorzaak. Een verhoogd aantal totaal eosinofielen, dalend na staken van het verdachte middel, kan deze diagnose ondersteunen. Het is zinvol om een aantal interne afwijkingen uit te sluiten d.m.v. beperkt laboratoriumonderzoek (CRP of bezinking, haemoglobine, totaal leukocyten plus differentiatie, totaal eosinofielen, totaal ijzer, nierfunctie, leverenzymen, totaal bilirubine en glucose). Zonodig controleert men ook de schildklierfunctie (TSH). Bij recent bezoek aan de Tropen is onderzoek op parasieten zinvol. De overige in tabel 1 genoemde oorzaken zijn te zeldzaam om screenend onderzoek te rechtvaardigen. Indien verhelpen van een oorzaak niet mogelijk is, dan probeert men de jeukprikkel te verminderen door het voorschrijven van lokale of systemische antipruriginosa.

ZIe ook het stroomdiagram voor de aanpak van een patiënt met chronische jeuk dat gemaakt is door Patrick Kemperman (gepresenteerd tijdens de Dermatologendagen op 7 oktober 2021).

Lokale antipruriginosa
Acute plaatselijke jeuk kan verlicht worden door afkoeling met koude natte compressen of ijs. Het jeukstillende effect van unguentum leniens FNA en van schudsels zoals lotio alba FNA, spiritueus schudsel FNA, en calamine lotion FNA berust eveneens op afkoeling door verdamping van water of alcohol. Aan schudsels, maar ook aan diverse indifferente crème- , gel- en zalfbases kunnen jeukstillende bestanddelen worden toegevoegd zoals menthol (0.5-2%). Het Nederlandse FNA kent standaard receptuur voor diverse menthol preparaten (levomenthol 1% in carbomeerwatergel FNA, levomenthol-lidocaïnegel FNA, levomenthol 1% in lanettecrème I FNA, levomenthol 1% in zinkoxideschudsel, alcoholisch FNA, mentholcrème 0.5%, mentholcrème 2%, mentholstrooipoeder 2%). Omdat schudsels onpraktisch zijn in het gebruik gaat de voorkeur uit naar het verwerken van 1-2% menthol in een crème of gel. Fenolhoudende preparaten (Calaminelotion) moeten worden afgeraden bij grote of beschadigde huidoppervlakten vanwege het gevaar van resorptie. Het gebruik van kamfer is achterhaald. Capsaïcine crème 0.025% of 0.075% FNA is soms wel effectief. Uitwendige antihistaminica zoals Azaron (tripelennamine) worden vanwege de kans op sensibilisatie niet aanbevolen. Dit geldt in het algemeen ook voor lokale anaesthetica, maar bij gebruik van lidocaïne (lidocaïnezalf, xylocaïne zalf, lidocaïne vaselinecrème FNA) of pramocaïne (pramocaïne 1% en zinkoxide 10% in hydrofobe crème) valt de kans op sensibilisatie in de praktijk mee. Lokale anaesthetica worden vooral gebruikt bij gelokaliseerde jeuk zoals pruritus ani. Ook teerzalven en bufexamac zalf of crème hebben jeuk-dempende eigenschappen.
Corticosteroïden hebben een goed antipruritisch effect, maar zijn minder geschikt voor de lange termijnbehandeling van pruritus sine materia.

Orale antipruriginosa
Antihistaminica zijn effectief bij histamine-gemedieerde jeuk, zoals bij urticaria. Niet-sederende antihistaminica hebben dan de voorkeur. Bij sommige patiënten kan het echter juist beter zijn om een van de oudere antihistaminica te geven met anxiolytische of centraal dempende (sederende) nevenwerkingen, zoals hydroxyzine.

Zie verder onder overzicht anti-pruriginosa.

Tabel 1. Oorzaken van pruritus sine materia:
geneesmiddelenreactie
chronische nierinsufficiëntie
ijzergebreksanemie / anemie
leverpathologie met cholestasis:
(extrahepatisch, intrahepatisch, medicamenteus)
zwangerschap (mogelijk via intrahepatische cholestasis)
postmenopauze (hormonaal)
hyperthyreoïdie en hypothyreoïdie
diabetes mellitus (gelokaliseerde pruritus, Candida)
parasitaire infestaties: (Ankylostomiasis, Onchocerciasis,
Wucheria bancrofti, Ecchinococcus granulosus, Schistosoma)
leukemie
lymfomen (m. Hodgkin, non-Hodgkin lymfomen)
multiple myeloma
tumoren (Grawitz tumor, borst- en maagcarcinoom)
carcinoïd syndroom
mastocytosis
AIDS
eosinofilie / hypereosinofiel syndroom
voedingsallergie of intolerantie
hyperparathyreoïdie
jicht
polycythaemia vera en aquagene pruritus
multiple sclerose
systeemziekten (Sjögren syndroom)
veroudering van de huid (xerosis)
psychogeen


Tabel 2. Laboratorium onderzoek bij chronische ernstige pruritus:

Routine laboratorium onderzoek:
Hb, trombocyten, leukocyten, leukocytendifferentiatie, totaal eosinofielen
CRP
eventueel ook BSE (meet ook chronische ontstekingseiwitten, bij SLE verhoogd terwijl CRP laag kan zijn)
kreatinine, ureum, urinezuur
ALAT, ASAT, alkalische fosfatase (AF), gamma-GT, LDH, bilirubine
glucose (bij voorkeur nuchter)
eventueel ook totaal HbA1c
TSH, indien afwijkend ook FT4
ijzer, ferritine, TYBC
    
Bij recent (2 jr) verbljf in de Tropen:
faecesonderzoek op wormeieren en cysten (TFT test, evt 1-2 x herhalen)
serologisch onderzoek naar Schistosoma, Strongyloides en Ecchinococcus
    
Bij risico op hepatitis (druggebruik, onbeschermde contacten, reizen, beroepsmatig):
screening op hepatitis B en C: anti-hepatitis B core antibody, hepatitis B surface antigen, anti-hepatitis C virus-antibody
bij klachten optioneel: anti CMV, anti EBV
    
Bij risico op HIV / bij frequente infecties:
screening op HIV (antigeen/antistoffen)
    
Bij aanwijzing voor jeuk bij atopie:
totaal IgE
RAST pakket voedingsallergenen
RAST pakket inhalatie allergenen screening (Phadiatop)
    
Bij afvallen, nachtzweten, verdenking op maligniteit:
X-thorax, vraagstelling vergrote lymfklieren, mediastinale tumoren, longtumoren; of
  CT scan, vraagstelling vergrote lymfklieren, mediastinale tumoren, longtumoren
faeces op occult bloed
totaal eiwit
paraproteïnen (M-proteine) screening
CD4/CD8 ratio
En optioneel:
echo abdomen, lever (metastasen, cysten, galstenen, steatose, nierafwijkingen?)
differentiatie leukocyten bloed, speciële hematologie
consult hematoloog (punctie lymfklier, beenmergpunctie)
    
Bij verdenking nierziekte:
urinesediment kwalitatief (eiwit, glucose, erytrocyten)
PTH
calcium, fosfaat
    
Bij huidafwijkingen:
biopt / vriesbiopt voor IF (non bullous pemphigus)
KOH preparaat (scabies). Optioneel: PCR op scabies.
Dermografie test
    
Bij hypothyreoidie:
antithyreoidale antistoffen
anti TPO (thyreoid peroxidase)
anti TSI (TSH receptor)
   
Bij verdenking op malabsorptie:
albumine
vitamine B 12
antigliadinen (coeliakie)
  - antistoffen (IgA) tegen gedeamineerd gliadine
  - antistoffen (IgG) tegen transglutaminease)
  - antistoffen (IgA) tegen transglutaminease)
totaal IgA (of totaal IgG, IgA, IgM)
   
Bij verdenking op dermatitis herpetiformis:
biopt, HE en vriesbiopt voor IF
   
Bij anemie:
ijzer, TYBC, transferrine, transferrine saturatie (TSAT), LDH
MCV (mean corpuscular volume), MCHC (mean corpuscular hemoglobin concentration)
   
Bij verdenking op auto-immuunhepatitis:
antimitochondrial antibodies (AMAs), anti-smooth muscle antibody, antiactin antibody


Overige therapeutische mogelijkheden bij speciale indicaties
Voor een aantal afwijkingen uit tabel 1 worden in de literatuur enkele specifieke therapeutische mogelijkheden genoemd. Bij pruritus door nierinsufficiëntie is vet houden van de huid zeer belangrijk. Antihistaminica zijn weinig effectief. In ernstige gevallen kan een UVB-kuur worden gegeven. De inname van 6 g actieve kool per dag kan ook werken, maar verstoort vaak de werking van andere orale medicatie. Naloxon, een opium-antagonist, zou ook een gunstig effect hebben bij uremie, en tevens bij cholestasis, en jeuk e.c.i. De lange termijn effectiviteit van naloxon is echter nog onvoldoende aangetoond. Bij cholestasis kan UVB ook worden toegepast. Sommige patiënten reageren goed op antihistaminica. Succes is ook beschreven van het verminderen van galzouten (of andere pruritogene factoren in het bloed) d.m.v. cholestyramine, colestipol, of door plasmaferese over actieve kool. Zie verder onder pruritus bij cholestase en pruritus bij uremie. Aquagene pruritus en polycythaemia vera, waar jeuk vaak (30-50%) mee geassocieerd is, reageren slecht op antihistaminica, maar soms goed op UVB. Acetylsalicylzuur in doseringen van 3 dd 300 tot 500 mg is ook effectief maar geeft veel bijwerkingen. Bij multiple sclerose is een gunstig resultaat beschreven van carbamazepine. Bij hypothyreoidie is vet houden van de huid soms al genoeg. Psychogene jeuk op basis van parasietenwaan kan behandeld worden met antipsychotica zoals pimozide. De pruritus bij AIDS reageert op PUVA.

Bij ernstige jeuk e.c.i. die op geen enkele therapie reageert is het verantwoord een aantal experimentele middelen uit te proberen:
R/ naltrexon (beginnen met een halve tab van 50 mg, na 1 uur andere helft
daarna 1 dd 50 mg indien goed verdragen, zonodig Primperan er bij geven)
R/ ondansetron (Zofran) 2 dd 8 mg oraal
R/ paroxetine (Seroxat) 1 dd 10-20 mg
R/ doxepine 1-2 dd 25 mg
R/ amfebutamon (Zyban) 1-2 dd 150 mg

Jeuk tijdens de zwangerschap
Bij zwangerschap komen meerdere jeukende dermatosen voor (zie ook onder zwangerschapsdermatosen). Het meest frequent wordt jeuk t.g.v. intrahepatische cholestase gezien. Dit begint meestal in het derde trimester, als een gegeneraliseerde pruritus sine materia, later gevolgd door geelzucht. Het wordt op een onduidelijke wijze door oestrogeen of progesteron geïnduceerd, neigt tot recidiveren, en komt ook familiaal voor. De kans op premature of kleinere kinderen is toegenomen.
Pruritus gravidarum komt bij 20% van de zwangeren voor. Het begint meestal in de derde maand, en neemt geleidelijk toe. De oorzaak is vermoedelijk ook intrahepatische cholestase. De behandeling is symptomatisch.
Bij de vroege vorm van prurigo gravidarum ontstaan in het tweede trimester jeukende oedemateuze papels op de extremiteiten. De oorzaak is onbekend. Het is een hinderlijke maar ongevaarlijke aandoening die spontaan verdwijnt post partum. Bij de late vorm van prurigo gravidarum, ook wel PUPPP genoemd (pruritic urticarial papules and plaques of pregnancy) ontstaan hevig jeukende erythemateuze urticariële papels en plaques. Het begint vaak op de buik, later op bovenbenen, billen, en armen. Het begint in het derde trimester en verdwijnt meestal binnen 3 dagen na de partus. Antihistaminica zijn weinig effectief. In ernstige gevallen kunnen lokale corticosteroïden (graad II-IV) of systemisch prednison worden voorgeschreven.
Bij herpes gestationis ontstaan, meestal eerst op de buik, op parapemphigus lijkende centrifugaal uitbreidende hevig jeukende vesikels en subepidermale bullae op een erythemateuze/urticariële ondergrond, naast crustae en excoriaties. Het is een ernstige aandoening, die soms met orale corticosteroïden (20-40 mg dd) of dapson (50-100 mg dd) behandeld moet worden. In milde gevallen kan een lokaal graad III-IV corticosteroïd en een antihistaminicum worden voorgeschreven. In het algemeen worden bij zwangeren oudere antihistaminica voorgeschreven zoals promethazine of chloorfenamine, omdat van de nieuwere informatie over de veiligheid nog ontbreekt.
Bij prurigo gestationis ontstaan gegroepeerde kleine prurigopapels en excoriaties proximaal aan de extremiteiten, op de buik en de op de schouders. Het begint meestal rond de 25e week, gaat over na de partus hoewel dat wel 3 maanden kan duren, en recidiveert niet bij volgende zwangerschappen. De oorzaak is onbekend. Het heeft geen invloed op de foetus. De therapie is symptomatisch, eventueel een zo zwak mogelijk lokaal corticosteroïd en antihistaminica.


PRURITUS CUM MATERIA
Een groot aantal huidaandoeningen gaat gepaard met jeukklachten. Een overzicht van huidziekten waarbij de jeuk sterk op de voorgrond staat wordt gegeven in tabel 2. De therapie bestaat uit het behandelen van de primaire dermatose, hetgeen in een aantal gevallen neerkomt op lokale corticosteroïden. Voorwaarde is wel dat een infectie of infestatie uitgesloten danwel adequaat behandeld is. Enkele dermatosen uit deze tabel verdienen extra aandacht.

Tabel 3. Huidaandoeningen die vaak vergezeld gaan van jeuk:
asteatosis cutis
atopie / constitutioneel eczeem
contacteczeem
hypostatisch eczeem
eczema nummulare
geneesmiddelenreactie (toxicodermie)
urticaria
psoriasis
lichen simplex chronicus (zie onder prurigo)
pruritus ani en perianaal eczeem
pruritus vulvae
scabies, pediculosis, e.a. epizoönosen
lichen ruber planus
dermatitis solaris / post-PUVA pruritus
photodermatitis
eosinofiele pustuleuze folliculitis (m. Ofuji)
pityrosporon folliculitis
herpes simplex
varicella
amyloidosis cutis
miliaria cristallina en rubra
hidradenoma eruptivum Fox-Fordyce
inflammatoire lineaire verruceuze epidermale naevi
herpes gestationis
LSEAV (lichen sclerosus et atrophicans vulvae)
PLEVA (pityriasis lichenoides et varioliformis acuta)
purpura pigmentosa progressiva
transient acantholytic dermatosis
mycosis fungoides / Sezary
ichthyosis, sommige varianten
pityriasis rosea (soms)
bulleus pemphigoïd (parapemphigus)
non-bulleus cutaan pemphigoïd


Asteatosis cutis en pruritus senilis
Jeuk door droogheid van de huid door een relatief te kort schieten van de talgklierproduktie komt voor bij ouderen (pruritus senilis), bij atopie, bij gebruik van sommige geneesmiddelen (isotretinoïne, oestrogenen, anti-androgenen, cytostatica), bij lage luchtvochtigheid, vooral in de wintermaanden (pruritus hiemalis), en bij personen die te vaak, te heet, en met te veel zeep douchen. Vaak is de huid zichtbaar droog met een fijne pityriasiforme schilfering, vooral in de flanken, lateraal op de bovenarmen, en op de onderbenen. Soms zijn er nauwelijks afwijkingen zichtbaar. De therapie bestaat uit het afleren van verkeerde was-gewoonten, het verbeteren van de luchtvochtigheid in huis indien mogelijk, en het vet houden van de huid. Voor dat doel zijn er bij drogist en apotheek diverse commerciële produkten verkrijgbaar (vetcrèmes, vochtinbrengende crèmes, body-lotions, badolie) met aantrekkelijke cosmetische eigenschappen. Daarin kunnen echter soms averechts werkende substanties zijn verwerkt, zoals grote hoeveelheden ureum, salicylzuur, steenkoolteer, of propyleenglycol. Op recept kan men bijvoorbeeld verstrekken 20% vaseline in cetomacrogolcrème (vetcrème), of witte vaseline gemengd met gelijke delen lanette crème of paraffine liquidum (zeer vet). Aan badwater kan badzout (natriumbicarbonaat) worden toegevoegd of een badolie. Bij craquelé eczeem op basis van een extreem droge huid kunnen tijdelijk graad I-II corticosteroïdzalven worden gebruikt.

Atopie/atopisch eczeem
De jeuk bij atopisch eczeem moet vooral worden bestreden door het voorkomen van droogheid van de huid en het behandelen van het eczeem. Antihistaminica kunnen een gunstig effect hebben op het beloop van constitutioneel eczeem, en zijn aantoonbaar effectief bij allergische rhinitis en conjunctivitis. Er is echter twijfel over de pure antiprurigineuze werking. Het beschreven gunstige effect van antihistaminica op de jeuk berust waarschijnlijk op de centrale bijwerkingen (sedatie) die vooral de oudere antihistaminica hebben. Als er 's nachts veel krabschade wordt aangericht dan is het voorschrijven van een van de oudere antihistaminica met sederende bijwerking dus juist een voordeel.

Pruritus vulvae
Pruritis vulvae kan door vele verschillende aandoeningen worden veroorzaakt, zoals eczeem (met name atopisch, intertrigineus en contactallergisch eczeem), psoriasis, gist- en schimmelinfecties, verhoogde fluor vaginalis (o.a. door Gardnerella, Trichomonas, Candida, en gonorroe), parasitaire infecties (oxyuriasis, scabies, pediculosis pubis), atrofische vaginitis, lichen sclerosus et atrophicus, en psychogeen (o.a. habitueel krabgedrag). Na behandeling van eventuele oorzaken kan symptomatisch lokaal zinkoxidesmeersel, zinksulfaat vaseline crème FNA, of een klasse I-II steroïd worden voorgeschreven.

AIDS
Bij AIDS komen verschillende jeukende afwijkingen voor zoals pruritus sine materia (vaak goed reagerend op UVB of PUVA-therapie, lokale corticosteroïden, antihistaminica, prednisolon, en soms op indometacine), atypische therapieresistente prurigobeelden, eosinofiele pustuleuze folliculitis (reagerend op UVB-therapie en soms op 1 dd 100 mg dapson), en pruritic papular eruption of AIDS, een nieuwe entiteit, eveneens moeilijk te behandelen. Bij deze laatste aandoening is effect beschreven van antihistaminica, UVB, PUVA, klasse III steroïden, Trental (pentoxifylline), en een topicale toepassing van natriumcromoglycaat (4% oplossing).


PRURIGO
Onder prurigo wordt doorgaans verstaan een huidafwijking gekenmerkt door de aanwezigheid van (sterk) jeukende papels, papulovesikels, urticariële papels, of persisterende noduli en nodi. Daarnaast zijn in wisselende mate krabeffecten aanwezig: excoriaties, erosies, ulceraties, crustae, littekens, en lichenificatie. Secundaire infectie kan optreden. Er zijn verschillende indelingen in gebruik, zoals prurigo parasitaria en non-parasitaria; prurigo acuta, subacuta en chronica; en prurigo infantum, adultorum en senilis. Deze indelingen bevorderen het overzicht echter niet.
Prurigo infantum oftewel strophulus is een acute uitbarsting van sterk jeukende seropapeltjes, vaak omgeven door een erythemateuze hof, op romp en extremiteiten. In het centrum kan zich ook een vesikel of bulla vormen (strophulus bullosa). Het erytheem verdwijnt binnen enkele uren, maar er persisteert een jeukende, geïndureerde en vaak geëxcorieerde papel. Het wordt vooral gezien bij kinderen tussen 2 en 8 jaar, en vooral in de zomer en herfst. Het kan bij één aanval blijven, maar ook recidiverend of chronisch verlopen. Hoewel absolute zekerheid ontbreekt, is de meest waarschijnlijke oorzaak een overgevoeligheidsreactie op insektenbeten (mijten, vlooien, steekvliegjes, muggen). Daarnaast wordt door sommigen gedacht aan voedingsallergieën. Het is bekend dat bij voedingsallergie een acute papuleuze of papulovesiculeuze eruptie kan ontstaan. Deze reactie is echter vluchtig van aard, strophulus niet.
Bij prurigo subacuta ontstaan hevig jeukende 1-5 mm grote papels met centraal induratie of vesikelvorming, vooral op de strekzijde van de bovenarmen, de bovenbenen, de rug, en de borst. De lesies worden snel opengekrabd en laten atrofische gehyperpigmenteerde littekens achter. Prurigo chronica wordt gekenmerkt door persisterende hevig jeukende papels en noduli, vaak geëxcorieerd, soms met hyperkeratose en lichenificatie.
Als oorzaken van subacute en chronische prurigo worden vrijwel dezelfde afwijkingen genoemd als bij pruritus sine materia (tabel 1). Het is daarom waarschijnlijk dat bij sommige vormen van pruritis op den duur (door krabben of spontaan) prurigopapels of noduli ontstaan. Bij prurigo nodularis van Hyde ontstaan multipele solide noduli van 0.5 tot 3 cm grootte, meestal op de strekzijden van de extremiteiten, die extreem jeuken en zeer therapieresistent zijn. De etiologie is duister. Vele therapievormen worden met wisselend succes geprobeerd, waaronder sterke steroïden (eventueel in combinatie met teer), zonodig onder occlusie of intralesionaal, verder cryotherapie, coagulatie of excisie van grote noduli, zachte röntgenstralen, PUVA-therapie, afdekken met zinklijmverband, antihistaminica, pimozide, en thalidomide.4 De term Prurigo simplex (parasitaria) wordt gebruikt voor prurigo papels en noduli t.g.v. epizoönosen. Prurigo Besnier is een vorm van constitutioneel eczeem waarbij (tijdelijk) jeukende noduli en papels het beeld domineren. Prurigo circumscripta (lichen simplex chronicus) wordt gekenmerkt door hevige jeuk in een omschreven gebied, met bepaalde voorkeurslokalisaties (nek, strekzijde onderarmen en scheenbenen, binnenkant dij, sacraal, perianaal, scrotum, vulva), waarbij ten gevolge van krabben een sterk gelichenificeerde lesie ontstaat. Lichen simplex chronicus wordt doorgaans met sterke steroïden behandeld, zonodig onder occlusie.


JEUK DOOR STEKEN, BETEN OF HUIDCONTACT
In Nederland en België komen verschillende insekten voor (zie ook tabel 3) die via beten, steken, of direkt huidcontact lokaal hevige jeuk en ontstekingsverschijnselen kunnen veroorzaken. De hinder kan voorkomen worden door een aantal vanzelfsprekende preventieve en curatieve maatregelen zoals het gebruik van insect-repellants (o.a. diethyltoluamide, Autan), horren en een klamboe in de slaapkamer bij muggen, hygiënische maatregelen, het ontvlooien van huisdieren, beschermende kleding, luchten en wassen van beddegoed, etcetera.

Tabel 4. Jeuk door steken, beten of huidcontact:
muggen Culicidae culicosis (muggebulten)
knijsjes Ceratopogonidae culicosis, kleine jeukende papels
steekvliegen Tabanus sudeticus culicosis, grote pijnlijke zwellingen
mensenvlo Pulex irritans pulicosis
kattevlo Ctenocephalides felis pulicosis
hondevlo Ctenocephalides canis pulicosis
teek Ixodes ricinus jeuk, persistant insect bite, soms borreliose
luizen Pediculus pediculosis capitis en corporis
schaamluis Phtirius pubis pediculosis pubis
bedwants Cimex lectularis cimicosis
schurftmijt Sarcoptes scabies scabies
vachtmijt Cheyletiella cheyletiellosis
oogstmijt Trombicula trombiculiasis
vogelmijt Dermanyssus gallinae jeukende erythematopapuleuze eruptie
harige rups diverse soorten caterpillar dermatitis, contacturticaria
kwallen Scyphozoa pijn, brandende sensatie, jeuk
brandnetel Urtica urens urticae
cercariën Schistosoma cercariëndermatitis


Lokale therapeutica bij insektensteken
Afkoelen is effectief. Het huismiddel azijn werkt vermoedelijk enigszins omdat een lichte brandende sensatie in de beetwond de jeukprikkel kan onderdrukken. Bij kwallenbeten voorkomt azijn mogelijk de afgifte van gif. Lokale antihistaminica zoals tripelennamine crème worden in het algemeen afgeraden wegens de kans op sensibilisatie, maar worden desondanks het meest gebruikt. Alternatieven zijn mentholhoudende crèmes, koelzalf, bufexamac crème- of zalf, 1-2% salicylzuur in een crème of zalf, of lokale anaesthetica (zie onder lokale antipruriginosa). Ook kan kortdurend (2-3 applicaties in de eerste 24 uur) een sterk lokaal corticosteroïd (klasse 2-3) worden toegepast. Eveneens werkzaam zijn orale analgetica zoals paracetamol, acetylsalicylzuur, of ibuprofen. Acetylsalicylzuurtabletten kunnen ook met water tot een papje worden vermalen en lokaal worden aangebracht.


patientenfolder


Referenties
1. Lamberts H, Brouwer HJ, Mohrs J. Reason for encounter- & episode- & process-oriented standard output from the Transition Project. Part 1 and 2. Amsterdam: Department of General Practice 1991.
2. Greaves MW. Pruritus. In: Rook A. et al (Eds). Textbook of Dermatology, 5th edition, Blackwell Scientific Publications Oxford 1990, p 527-535.
3. Denman ST. A review of pruritus. J Am Acad Dermatol 1986;14:375-392.
4. Braun-Falco O, Plewig G, Wolff HH, Winkelmann RK. Dermatology. Springer-Verlag Berlin Heidelberg 1991: pp. 673-683.
5. Gatti S, Serri F. Pruritus in clinical medicine. Pathology and treatment. Martin Dunitz Ltd, London 1991 (ISBN 0-948269-85-5): p. 97.
6. Mekkes J.R. In 'Bijblijven', Bohn-Stafleu-van Loghem, 1995;II:10-16.
7. Pingen FG, Mekkes JR. Jeuk. In: de Jongh TOH, de Vries H, Grundmeijer HGLM (eds): Diagnostiek van alledaagse klachten. Bohn Stafleu Van Loghum, Houten, 2005: pp 163-171. (ISBN 9031344079).
8. Yosipovitch G, Bernhard JD. Chronic pruritus. N Engl J Med 2013;368:1625-1634. Aanbevolen literatuur cursorisch onderwijs. PDF
9. Berger TG, Shive M, Harper GM. Pruritus in the Older Patiënt - A Clinical Review. JAMA 2013;310(22):2443-2450. Aanbevolen literatuur cursorisch onderwijs. PDF
10. Staubach P, Metz M. Magistral formulations and pruritus therapy - What is established, what is confirmed, what is new? J Dtsch Dermatol Ges 2013;11(11):1049-1055. Aanbevolen literatuur cursorisch onderwijs. PDF
11. Pereira MP, Ständer S. Chronic Pruritus: Current and Emerging Treatment Options. Drugs 2017;77(9):999-1007. PDF
12. Rajagopalan M, Saraswat A, Godse K, et al. Diagnosis and Management of Chronic Pruritus: An Expert Consensus Review. Indian Journal of Dermatology 2017;62(1):7-17.


Auteur(s):
dr. Jan R. Mekkes. Dermatoloog, Amsterdam UMC.

31-05-2023 (JRM) - www.huidziekten.nl W3C-html-4.01-valid



Diagnosecodes:
ICD10 L29.9 Pruritus, niet gespecificeerd
ICD10 L29.9 Pruritus, unspecified
SNOMED 279333002 Pruritic disorders
DBC 19 spacer Pruritus/Prurigo

ICD10 L29.0 Pruritus ani
ICD10 L29.0 Pruritus ani
SNOMED 90446007 Pruritus ani
DBC 19 spacer Pruritus/Prurigo

ICD10 L29.1 Pruritus scroti
ICD10 L29.1 Pruritus scroti
SNOMED 65645005 Scrotal pruritus
DBC 19 spacer Pruritus/Prurigo

ICD10 L29.2 Pruritus vulvae
ICD10 L29.2 Pruritus vulvae
SNOMED 67882000 Pruritus of vulvae
DBC 19 spacer Pruritus/Prurigo

ICD10 L29.3 Anogenitale pruritus, niet gespecificeerd
ICD10 L29.3 Anogenital pruritus, unspecified
SNOMED 10676911000119100 Pruritis of skin of anogenital region
DBC 19 spacer Pruritus/Prurigo

ICD10 L29.3 Anogenitale pruritus, niet gespecificeerd: pruritus van genitaliën
ICD10 L29.3 Anogenital pruritus, unspecified: pruritus of genital organs
SNOMED 267802000 Pruritus of genital organs
DBC 19 spacer Pruritus/Prurigo

ICD10 L29.3 Anogenitale pruritus, niet gespecificeerd: pruritus van penis
ICD10 L29.3 Anogenital pruritus, unspecified: pruritus of penis
SNOMED 69069001 Pruritus of penis
DBC 19 spacer Pruritus/Prurigo

ICD10 L29.3 Anogenitale pruritus, niet gespecificeerd: pruritus van vagina
ICD10 L29.3 Anogenital pruritus, unspecified: pruritus of vagina
SNOMED 34363003 Pruritus of vagina
DBC 19 spacer Pruritus/Prurigo

ICD10 L29.8 Overige gespecificeerde pruritus
ICD10 L29.8 Other pruritus
SNOMED 279333002 Pruritic disorders
DBC 19 spacer Pruritus/Prurigo

ICD10 L29.8 Overige gespecificeerde pruritus: aquagene pruritus
ICD10 L29.8 Other pruritus: aquagenic pruritus
SNOMED 238695001 Aquagenic pruritus
DBC 19 spacer Pruritus/Prurigo

ICD10 L29.8 Overige gespecificeerde pruritus: brachioradiale pruritus
ICD10 L29.8 Other pruritus: brachioradial pruritus
SNOMED 402178001 Brachioradial pruritus
DBC 19 spacer Pruritus/Prurigo

ICD10 L29.8 Overige gespecificeerde pruritus: pruritus bij leverfalen
ICD10 L29.8 Other pruritus: hepatic pruritus
SNOMED 707150004 Cholestatic pruritus
DBC 19 spacer Pruritus/Prurigo

ICD10 L29.8 Overige gespecificeerde pruritus: pruritus diabeticorum
ICD10 L29.8 Other pruritus: pruritus diabeticorum
SNOMED 279333002 Pruritic disorders [specific SNOMED term missing]
DBC 19 spacer Pruritus/Prurigo

ICD10 L29.8 Overige gespecificeerde pruritus: pruritus post scabies
ICD10 L29.8 Other pruritus: pruritus post scabies
SNOMED 64144002 Pruritic rash [specific SNOMED term missing]
DBC 19 spacer Pruritus/Prurigo

ICD10 L29.8 Overige gespecificeerde pruritus: pruritus senilis
ICD10 L29.8 Other pruritus: pruritus senilis
SNOMED 42570001 Pruritus senilis
DBC 19 spacer Pruritus/Prurigo

ICD10 L29.8 Overige gespecificeerde pruritus: pruritus van behaarde hoofd
ICD10 L29.8 Other pruritus: scalp pruritus
SNOMED 277799005 Scalp pruritus
DBC 19 spacer Pruritus/Prurigo

ICD10 L29.8 Overige gespecificeerde pruritus: uremische pruritus
ICD10 L29.8 Other pruritus: uremic pruritus
SNOMED 707151000 Uremic pruritus
DBC 19 spacer Pruritus/Prurigo

ICD10 L29.8 Overige gespecificeerde pruritus: pruritus hiemalis (winterjeuk)
ICD10 L29.8 Other pruritus: winter itch
SNOMED 201025002 Winter itch
DBC 19 spacer Pruritus/Prurigo

ICD10 L29.9 Pruritus, niet gespecificeerd: neuropathische pruritus
ICD10 L29.9 Pruritus, unspecified: neurogenic pruritis
SNOMED 724844008 Pruritus due to neurological disorder
DBC 19 spacer Pruritus/Prurigo

ICD10 L29.9 Pruritus, niet gespecificeerd: post-PUVA pruritus
ICD10 L29.9 Pruritus, unspecified: PUVA-induced pruritus
SNOMED 403720005 Psoralen and long-wave ultraviolet radiation-induced pruritus
DBC 19 spacer Pruritus/Prurigo

ICD10 L29.9 Pruritus, niet gespecificeerd: pruritic papular eruption of aids
ICD10 L29.9 Pruritus, unspecified: pruritic papular eruption of aids
SNOMED 870328002 Papular pruritic eruption of skin due to human immunodeficiency virus infection
DBC 19 spacer Pruritus/Prurigo

ICD10 L29.9 Pruritus, niet gespecificeerd: pruritus door geneesmiddelen
ICD10 L29.9 Pruritus, unspecified: pruritus caused by drug
SNOMED 724843002 Pruritus caused by drug
DBC 19 spacer Pruritus/Prurigo

ICD10 L29.9 Pruritus, niet gespecificeerd: pruritus e.c.i.
ICD10 L29.9 Pruritus, unspecified: pruritus e.c.i.
SNOMED 403576004 Generalized pruritus of unknown etiology
DBC 19 spacer Pruritus/Prurigo

ICD10 F45.8 Overige gespecificeerde somatoforme stoornissen: psychogene jeuk
ICD10 F45.8 Other somatoform disorders: psychogenic pruritus
SNOMED 191966002 Psychogenic pruritus
DBC 19 spacer Pruritus/Prurigo

ICD10 L56.4 Polymorfe eruptie door licht: prurigo solare
ICD10 L56.4 Polymorphous light eruption: solar pruritus
SNOMED 402177006 Solar pruritus
DBC 19 spacer Pruritus/Prurigo

ICD10 O26.8 Overige specifieke zwangerschapsgerelateerde aandoeningen: prurigo gravidarum
ICD10 O26.8 Other specified pregnancy related conditions: prurigo of pregnancy
SNOMED 239103006 Prurigo of pregnancy
DBC 19 spacer Pruritus/Prurigo

ICD10 O26.8 Overige specifieke zwangerschapsgerelateerde aandoeningen: pruritus gravidarum
ICD10 O26.8 Other specified pregnancy related conditions: pruritus of pregnancy
SNOMED 239102001 Pruritus of pregnancy
DBC 19 spacer Pruritus/Prurigo

ICD10 O26.8 Overige specifieke zwangerschapsgerelateerde aandoeningen: pruritic urticarial papules and plaques of pregnancy (PUPPP)
ICD10 O26.8 Other specified pregnancy related conditions: pruritic urticarial papules and plaques of pregnancy (PUPPP)
SNOMED 88697005 Papular dermatitis of pregnancy
DBC 19 spacer Pruritus/Prurigo

ICD10 O26.8 Overige specifieke zwangerschapsgerelateerde aandoeningen: pruritic folliculitis van zwangerschap
ICD10 O26.8 Other specified pregnancy related conditions: pruritic folliculitis of pregnancy
SNOMED 239104000 Pruritic folliculitis of pregnancy
DBC 19 spacer Pruritus/Prurigo