Pseudoporfyrie is een beeld dat klinisch niet te onderscheiden
is van echte
porfyrie, en dat wordt veroorzaakt
door
geneesmiddelen. Er is een groeiende lijst (zie
tabel) van geneesmiddelen die pseudoporfyrie kunnen veroorzaken, de meeste beruchte
zijn de NSAID's. De theorie is dat sommige geneesmiddelen na blootstelling aan
zonlicht een verandering in de chemische samenstelling ondergaan, waarna ze
het endotheel van de capillairen in de huid beschadigen. Hoe is niet precies
bekend. Misschien omdat ze een immuunrespons opwekken, met immunoglubulinen
die lokaal neerslaan, of via directe schade door vrijkomende proteasen. De schade
aan de huid (blaarvorming, littekenvorming) is secundair. Bij porfyrie zijn
het de opgehoopte afbraakproducten van hemoglobine (5-aminolevulinezuur, porfobilinogeen
en andere porfyrinen) die fotosensitief zijn. Bij pseudoporfyrie zijn de geneesmiddelen
de fotosensitizers en is het porfyrine gehalte in urine en bloed normaal.
Klinisch beeld:Het klinisch beeld lijkt sterk op
porphyria cutanea tarda (PCT). Blaarvorming,
erosies, littekenvorming, milia in een foto-distributie. Andere PCT symptomen
zoals hypertrichose, laterale wenkbrauw uitval, hyperpigmentatie, sclerodermiforme
veranderingen worden minder vaak gezien.
Diagnostiek:
Anamnese: leverziekten, uitlokking door zonlicht, precieze lijst van gebruikte
geneesmiddelen.
Biopt HE en bij verdenking op andere blaarziekten ook vriesbiopt
voor IF. Porfyrie en fotodermatitis specifiek in de aanvraag noemen. Porfyrinen
bepalen in de urine voor de DD met
porfyria
cutanea tarda (zie ook onder
porfyrie). ANA's
en anti ds-DNA bepalen voor de DD met SLE.
Oorzaak:
Er is een groeiende lijst van geneesmiddelen waarbij pseudoporfyrie beschreven
is, in combinatie met licht. Vooral grote doses UV-A luxeren het, een enkele
keer wordt het gezien bij UVB-therapie. Vitiligo patiënten hebben het soms alleen
in de pigmentloze gedeelte. Ook bij hemodialyse patiënten wordt het vaak gezien,
mogelijk ook medicamenteus of door toevoegingen aan de spoelvloeistof (aluminumhydroxide).
Geneesmiddelen die pseudoporfyrie veroorzaken: |
- NSAID's (naproxen, diflunisal, ketoprofen, nabumetone, oxaprozin,
mefenamic acid, rofecoxib, aspirine) - Diuretica (furosemide,
chloorthalidon, triamtereen/hydrochloorthiazide, torsemide, bumetanide,
butamide) - Antibiotica (tetracyclinen, sulfonamiden, dapson,
nalidixinezuur, ampicilline-sulbactam, cefepime, ciprofloxacine)
- Antimycotica (voriconazol) - tretinoïnezuur en isotretinoïne
- amiodarone - ciclosporine - 5-fluorouracil - imatinib
en andere EGF remmers - aluminiumhydroxide (bij nierdialyse)
- vitamine preparaten (biergistpillen, pyridoxine) - flutamide
- OAC (levonorgestrel, ethinyl estradiol) |
DD: porfyria
cutanea tarda,
fototoxische en
fotoallergische reactie nno, bulleuze toxicodermie nno,
SLE,
subacute LE, blaarziekten (
bulleus pemphigoïd,
epidermolysis bullosa,
epidermolysis bullosa
acquisita,
lineaire IgA dermatose,
drug induced IgA dermatose,
dermatitis
herpetiformis),
erytropoietische protoporfyrie, dermatitis artefacta (excoriaties),
PLEVA.
Histologie:
Subepidermale blaarvorming, patroon van vrijliggende dermale papillen (festooning)
weinig ontstekingsinfiltraat t.o.v. de auto-immuun bulleuze dermatosen. In tegenstelling
tot porfyria cutanea tarda zijn de vaatwanden niet verdikt. Bij IF ziet men
granulaire deposities van IgG en C3 langs de basaalmembraan en rond bloedvaatjes,
hiermee is geen onderscheid te maken met PCT. De directe immunoluorescentie
is negatief (geen antistoffen tegen de basaalmembraan of andere BMZ-antigenen).
Therapie:Opsporen en staken van het verdachte geneesmiddel.
Referenties
1. |
Hrabovsky SL, Elmets CA. Pathogenesis, characteristics,
diagnosis and treatment of pseudoporphyria. Curr Opin Dermatol 1996;3:105-110. |
2. |
Lang BA, Finlayson LA. Naproxen-induced pseudoporphyria
in patients with juvenile rheumatoid arthritis. J Pediatr 1994;124(4):639-642. |
3. |
Phung TL, Pipkin CA, Tahan SR, Chiu DS. Beta-lactam
antibiotic-induced pseudoporphyria. J Am Acad Dermatol 2004;51(2
Suppl):S80-2. |
4. |
Degiovanni CV, Darley CR. Pseudoporphyria
occurring during a course of ciprofloxacin. Clin Exp Dermatol 2008;33(1):109-110. |
5. |
Dolan CK, Hall MA, Blazes DL, Norwood CW.
Pseudoporphyria as a result of voriconazole use: a case report.
Int J Dermatol 2004;43(10):768-771. |
6. |
Breier F, Feldmann R, Pelzl M, Gschnait F.
Pseudoporphyria cutanea tarda induced by furosemide in a patient
undergoing peritoneal dialysis. Dermatology 1998;197(3):271-273. |
7. |
Baker EJ, Reed KD, Dixon SL. Chlorthalidone-induced
pseudoporphyria: clinical and microscopic findings of a case. J
Am Acad Dermatol 1989;21(5 Pt 1):1026-1029. |
8. |
McDonagh AJ, Harrington CI. Pseudoporphyria
complicating etretinate therapy. Clin Exp Dermatol 1989;14(6):437-438. |
9. |
Riordan CA, Anstey A, Wojnarowska F. Isotretinoin-associated
pseudoporphyria. Clin Exp Dermatol 1993;18(1):69-71. |
10. |
Silver EA, Silver AH, Silver DS, McCalmont
TH. Pseudoporphyria induced by oral contraceptive pills. Arch Dermatol
2003;139(2):227-228. |
Auteur(s):dr. Jan R. Mekkes. Dermatoloog, Amsterdam
UMC.