De diagnose
contactallergie is een twee-staps proces: ten eerste
dient de vertraagde (type IV) of de onmiddelijke (type I) overgevoeligheid
voor een bepaalde stof te worden vastgesteld en ten tweede dient aangetoond
te worden dat de patiënt is blootgesteld geweest aan die stof en dat die
expositie een verklaring is voor de ontstane huidafwijking.
Er zijn
twee methoden om een type IV allergie aan te tonen: het plakproefonderzoek
en de in vitro lymfocyten transformatie test. Het plakproefonderzoek (zo'n
100 jaar geleden uitgevonden door Jadassohn) heeft het voordeel dat de
reactie optreedt in de huid, waar ook de contactallergische huidreactie
optrad. Klein-moleculaire stoffen (haptenen) kunnen namelijk alleen
contactallergische reacties veroorzaken als ze zich in de epidermis binden
aan lichaamseiwitten. Soms is een metaboliseringsstap in de epidermis nodig
om het veroorzakend molecuul te laten ontstaan. Bovendien is het
plakproefonderzoek te beschouwen als een provocatie-proef.
I) INDICATIES VOOR ALLERGOLOGISCH ONDERZOEK Op basis van
een gedetailleerde anamnese en dermatologisch onderzoek van de huid van de
patiënt kan de diagnose "huidafwijking op basis van een
contactallergie" vermoed worden. Meestal zal het gaan om contacturticaria of
contact eczeem, in sommige gevallen rechtvaardigen ook andere diagnosen een
plakproefonderzoek, bijvoorbeeld orale lichen planus (tandheelkundige
materialen), geneesmiddelreacties (waaronder een fixed drug reaction), een
endogeen eczeem (bijvoorbeeld in de flanken op basis van een type
IV-allergie voor voedingsadditiva). Bij een atopisch eczeem kan het aantonen
en vervolgens vermijden van een allergie voor bijvoorbeeld een lijmstof in
schoenen niet alleen leiden tot een afname van het eczeem op de voeten maar
ook het makkelijker behandelbaar worden tot zelfs verdwijnen van atopisch
eczeem op andere plaatsen van het lichaam. Maar ook bij andere ziektebeelden
blijkt in incidentele gevallen een allergologisch onderzoek zinvol te zijn,
zoals bij een folliculair beeld, erythema exsudativum multiforme, purpura en
vasculitis, granulomateuze beelden, pigmentstoornissen (hypo- en
hyperpigmentatie), parapemphigus.
CONTACTECZEMEN
Eczemen (rode, jeukende niet-scherp omschreven
huidafwijkingen met mogelijk papeltjes, blaasjes en schilfering) door
externe stoffen zijn onder te verdelen in twee categorieën; het
ortho-ergische en het contactallergische eczeem.
Het
ortho-ergisch eczeem is het cumulatieve gevolg van irritatie van de huid,
dwz. dat door veelvuldig contact met het huidoppervlak-beschadigende stoffen
de opperhuid zich op den duur niet meer volledig kan herstellen waarna zich
klachten gaan ontwikkelen. Tot de subjectieve klachten behoren
branderigheid, steken en jeuken, tot de objectieve klachten een droge huid
met mild erytheem en lichte schilfering, soms met een craquelé‚ aspect, tot
acute en nattende eczemen. Voorbeelden van dergelijke zwak-toxische stoffen
zijn detergentia, oplosmiddelen, poetsmiddelen, groentesappen en sommige
cosmetische producten zoals shampoos, doucheschuim en zeep. De huid wordt
droog en raakt dan sneller geïrriteerd door stoffen die normaal gesproken
geen huidreacties zouden opwekken. Atopische individuen zijn gevoeliger voor
het optreden van dergelijke reacties. Daarbij speelt een lage relatieve
luchtvochtigheid zoals in de winter met lage temperaturen en oostenwind maar
ook in het late voorjaar bij een temperatuur van 15-18 graden C ("schraal
weer") en in centraal verwarmde ruimtes een verergerende rol. Zie ook onder
eczema orthoergicum.
Het
contactallergisch eczeem is gebaseerd op een immunologische herkenning
van stoffen met een klein moleculair gewicht die in staat zijn door een in
principe gezonde opperhuid te penetreren. Tijdens de eerste fase, de
zogenaamde sensibilisatie-fase, treedt er geen uitwendig zichtbare reactie
en geen subjectieve klachten van de huid op. Pas na een bepaald aantal
exposities (soms pas na jaren) treedt de tweede fase in, wat inhoud dat bij
elk contact met die stof, ook wel allergeen genoemd, een zogenaamde
vertraagd type immunologische overgevoeligheidsreactie optreedt, wat zich op
de huid uit als eczeem. Hoewel voortaan over het gehele huidoppervlak dit
eczeem uit te lokken is blijft in principe het eczeem beperkt tot de
contactplaatsen met die stof, waarbij bedacht moet worden dat het allergeen
gemakkelijker door een dunnere huid dringt en daar eerder een reactie geeft
dan bij een dikker gedeelte van de huid. Dat houdt in dat (bij een gelijke
expositie aan het allergeen) de handruggen éérder een eczeemreactie zullen
vertonen dan de handpalmen. Zo zullen bij een overgevoeligheid voor nagellak
de oogleden en de hals na wrijven, eerder een allergisch eczeem vertonen dan
de dikkere huid rondom de nagels. Soms vindt reactie op afstand plaats of
kan de hele huid meedoen en leiden tot een erytrodermie; een rode, opgezette
huid en een indicatie voor een directe ziekenhuis opname. Als er geen
hernieuwd contact met die stof plaatsvindt zal het eczeem spontaan in
kortere of langere tijd verdwijnen. Echter elke volgende expositie aan die
stof zal ter plaatse steeds in ongeveer twee dagen resulteren in een
hernieuwde eczeemreactie. Zie ook onder
eczema
allergicum.
Een expositievariant is de
"air-borne" contactdermatitis, veroorzaakt door stoffen die eerst vrijkomen
in de lucht en vervolgens contact maken met de huid (bijvoorbeeld haarspray
van derden).
Een allergisch contacteczeem berust op een
immunologische, zogenaamde "vertraagd type" allergische, reactie op een
bepaalde stof in een persoon die voor die stof gesensibiliseerd (dus
overgevoelig geworden) is. Voordat een dergelijke allergie ontstaan is
verloopt contact met die bepaalde stof zonder enige uitwendig zichtbare
huidreactie. Een allergie ontstaat pas na voldoende expositie aan die stof.
Vanaf dat moment zal er wanneer die stof door de huid dringt steeds op de
contactplaats van de huid met die stof een eczeem ontstaan; daarbij is het
gehele huidoppervlak betrokken. Als er geen hernieuwd contact met die stof
plaatsvindt zal het eczeem spontaan weer in kortere of langere tijd
verdwijnen. Maar elk volgend contact met die stof zal steeds in ongeveer
twee dagen leiden tot een hernieuwde eczeemreactie ter plaatse. In de
beginfase is het contactallergisch eczeem meestal gelokaliseerd op de plaats
van het contact, waarbij bedacht moet worden dat het allergeen gemakkelijker
door een dunnere huid dringt en daar dus eerder een reactie geeft dan bij
een dikker gedeelte van de huid. Dat houdt in dat (bij een gelijke expositie
aan het allergeen) de handruggen éérder een eczeemreactie zullen vertonen
dan de handpalmen. Zo zullen bij een overgevoeligheid voor nagellak de
oogleden en de hals éérder een allergisch eczeem vertonen dan de dikkere
huid rondom de nagels.
Als de veroorzakende stof niet wordt herkend en
dus ook niet wordt vermeden, kunnen er complicaties optreden. Naast reacties
op de plaats van het contact zelf (zoals een bacteriële infectie) kunnen er
uiteindelijk huidreacties op afstand van de plaats waar het contact met het
oorzakelijk agens plaatsvindt optreden: zogenaamde 'ide'-reakties. Soms, in
extreme gevallen, kan de hele huid eczemateus worden. In zulke
uitzonderlijke gevallen kan er zich een beeld van een erythrodermie gaan
voordoen, waarbij nagenoeg de hele huid rood en in meer of mindere mate
opgezet is. Deze situatie is altijd een indicatie voor directe
ziekenhuisopname.
CONTACTURTICARIA
Naast het contactallergisch eczeem, wat zoals boven beschreven berust op een
vertraagd type contactallergische reactie, bestaat er nog de "immediate
type" urticariële contactallergische reactie. Deze reactie treedt op meestal
binnen enkele minuten tot een uur na contact met bepaalde stoffen op de
intacte huid. Naast de tot de contactplaats beperkte reacties kunnen ook
astma, rhinitis, conjunctivitis, maag- en darmklachten als diarree en zelfs
anafylactische reacties optreden. Immunologische contacturticaria zijn
beschreven op oa. ethylalcohol, parabenen en sommige kwikverbindingen.
Urticariële reacties komen echter vaker door een niet-allergische directe
vrijmaking van histamine voor dan door een immunologische (allergische)
herkenning van de stof. Voorbeelden van stoffen die op niet-immunologische
basis een urticariële reactie kunnen geven zijn perubalsem, benzaldehyde,
kaneelaldehyde, natriumbenzoaat en sorbinezuur.
II) HET ALLERGOLOGISCH ONDERZOEKOmdat het lang niet altijd
duidelijk is voor welke stoffen er een contactallergie bestaat is onderzoek
nodig: de verdachte stof wordt in contact met de huid gebracht. Bij het
onderzoek wordt gebruik gemaakt van het feit dat het gehele huidoppervlak
bij de sensibilisatie betrokken is. Ook slijmvliezen zijn erbij betrokken,
doch de gevoeligheid van slijmvliezen is ongeveer 20 keer zo laag. Een
huidreactie op de contactplaats met de teststof dient als bevestiging dat de
patiënt voor die stof contactallergisch is. Vermijden van alle contact met
de aldus opgespoorde substanties dient dan te leiden tot verdwijnen cq. niet
meer optreden van de huidreactie.
In hoofdlijnen bestaat het
allergologisch onderzoek uit:
1. anamnese, gericht op de
oorzaak van allergische reacties
2. keuze van het soort allergologisch
onderzoek
3. selectie van voor die patiënt relevante allergenen
4.
prepareren van de te testen allergeensubstanties
5. aflezen van de
huidreactie
6. interpretatie en advies aan de patiënt over welke
reacties zijn opgetreden (en wat daardoor vermeden moet worden)
en zomogelijk welke alternatieven er voor die stoffen bestaan.
7.
teneinde de relevantie van de gevonden positieve reacties met de patiënt te
bespreken, wordt de patiënt na 6 weken
teruggezien op
de polikliniek allergologie, waarna i.h.a. terugverwijzing plaatsvindt naar
de algemene dermatologie.
ANAMNESE EN
DERMATOLOGISCH ONDERZOEK Voor het vaststellen op welke
stoffen getest moet worden is een ter zake kundig afgenomen anamnese erg
belangrijk. Het doel van deze ondervraging is het ontmaskeren van eventueel
contact met verborgen allergenen. Daarbij moet gedacht worden aan
bijvoorbeeld cosmetica of stoffen waarmee de patiënt tijdens de
beroepsuitoefening in aanraking komt. Vervolgens wordt door een nauwkeurige
dermatologische inspectie van de huid gekeken of de anamnestisch verkregen
informatie een verklaring kan zijn voor de gevonden huidafwijkingen. Van
belang voor een juiste interpretatie zijn:
- de huid van de handruggen is
dunner dan die van de handpalmen; een handeczeem op basis vane en
contactallergie zal dan ook eerst op de handruggen te zien zijn en pas later
ook op de handpalmen. Zit het eczeem alleen op de handpalmen, denk dan eerst
aan bijvoorbeeld een atopisch eczeem of aan een ortho-ergisch eczeem wanneer
m.n. de vingers en de interdigitale ruimtes meedoen.
- allergenen kunnen
via de handen naar het gelaat getransporteerd worden; de huid van met name
de oogleden is dunner dan die van de handen waardoor zo eerst eczeem op de
oogleden kan verschijnen en pas later op de handruggen.
- een
kledingallergie of een allergie voor wasverzachter zal zich met name uiten
op warme vochtige plaatsen met wrijving, zoals in de oksels, in de liezen,
langs de broekrand en op de bovenbenen.
Een belangrijk probleem bij het
allergologisch onderzoek is het "missen" van relevante stoffen door een
onvolledige informatie door de patiënt. Deze onvolledige informatie berust
zeker niet op onwil: het is immers moeilijk je te herinneren wat in de
afgelopen dagen gebeurd is. Daarnaast verdenken de meeste patiënten de al
langer gebruikte producten veel minder snel dan de recent aangeschafte
producten. Een adequate uitleg, waarna de patiënt zich realiseert dat voor
het ontwikkelen van een allergie soms jaren van expositie nodig is, is
onmisbaar.
KEUZE VAN HET ONDERZOEK
Op basis van de anamnese en de dermatologische inspectie ontstaat een
vermoeden welke allergenen verantwoordelijk zouden kunnen zijn voor de
huidreactie. Het soort huidreactie bepaalt vervolgens welk onderzoek
verricht moet worden:
een type IV contactallergie: een
vertraagd optredende klacht (meestal eczeem) binnen enkele dagen na de
expositie op bv cosmetica, beroepsstoffen, geneesmiddelen, voedingsadditiva.
Het gebruikelijke onderzoek is het
epicutaan (plakproef)onderzoek op type IV allergie.
In hoofdlijnen
bestaat dit onderzoek uit:
- anamnese, gericht op de oorzaak van
allergische reacties
- selectie van voor die patiënt relevante
plakproefreeksen en individuele allergenen, als toevoeging aan de door de
ICDRG aanbevolen routinereeks. Afhankelijk van de grootte van de rug
varieert het aantal te testen stoffen tussen 50 en 150.
- de te testen
allergeensubstanties worden opgebracht op Van der Bend-kamertjes, welke op
maandag of dinsdag op de rug van de patiënt gefixeerd worden.
- twee
dagen na het opplakken worden de reeksen verwijderd, waarbij alle
contactplaatsen gemarkeerd worden met fluorescerende inkt. Eventuele
positieve reacties worden gekwantificeerd volgens de richtlijnen van de
ICDRG:
geen reactie |
- |
alleen erytheem |
?+ |
erytheem en papels of
infiltratie |
+ |
erytheem en papels of
infiltratie én vesikels |
++ |
erytheem en papels of
infiltratie én vesikels confluerend tot bullae |
+++ |
toxische reactie |
IR |
niet afgelezen |
NR |
- De volgende dag wordt de rug op
bovenbeschreven wijze voor de tweede maal afgelezen, waarna een
evaluatiegesprek plaatsvindt met de patiënt. Zo nodig wordt het onderzoek
uitgebreid, waarbij punt 3, 4 en 5 herhaald worden.
- teneinde de
relevantie van de gevonden positieve reacties met de patiënt te bespreken,
wordt de patiënt na 6 weken teruggezien op de polikliniek allergologie,
waarna i.h.a. terugverwijzing plaatsvindt naar de algemene dermatologie.
In geval UV-expositie heeft bijgedragen aan het ontstaan van de klachten
kan dit onderzoek uitgebreid worden met het
epicutaan (plakproef)onderzoek met UV-expositie op type IV
fotocontactallergie.
Een andere test op type IV contactallergische
reacties is de
topische provocatie (ROAT).
Voor stoffen die de epidermale
barrière niet passeren kan een
intradermaal onderzoek op type IV allergie worden verricht.
een type I contactallergie: een direct in aansluiting aan de expositie
optredende klacht (meestal urticaria), op bv atopenen, geneesmiddelen, latex
en voedingsmiddelen. Dit type allergie is IgE-gemedieerd en kan ook
systemische klachten veroorzaken.
Het gebruikelijke onderzoek voor
stoffen die de epidermale barrière kunnen passeren is het
epicutaan (plakproef)onderzoek op type I allergie,
indien niet
positief gevolgd door (of initieel indien de stof de epidermale barrière
niet kan passeren) een
intradermaal onderzoek op type I allergie. Bij dit onderzoek worden de
opgeloste allergenen intradermaal in de huid gespoten of via een krasje
percutaan intradermaal gebracht. Indien negatief, kan indien nodig
overgegaan worden op een
orale provocatie.
KEUZE EN VOORBEREIDING VAN
DE TE TESTEN STOFFEN Bij het allergologisch onderzoek worden
de verdachte stoffen op de gezonde (lesie-vrije) huid van de rug
aangebracht: een contactallergie kenmerkt zich door een huidreactie ter
plaatse. Het plakproefonderzoek zou beperkt kunnen blijven tot die
allergenen die voor de huidreactie verantwoordelijk gedacht worden. In de
praktijk blijkt de reactie nogal eens verklaard te worden door heel andere
allergenen dan uit de anamnese naar voren kwam. Dat komt vaker voor bij
aandoeningen als handeczeem, een airborne contacteczeem, een systemisch
eczeem en niet-eczemateuze huidaandoeningen. Het is onhaalbaar om alle
bekende allergenen (dat zijn er momenteel zo'n 4000 en er komen regelmatig
nieuwe bij) te testen. Gezien het beperkte aantal stoffen wat per keer op de
rug getest kan worden (50 tot 150) én het feit dat vervolgonderzoek binnen
6-8 weken op dezelfde plaats op de rug onbetrouwbaar is, zal een keuze
gemaakt moeten worden welke stoffen er getest zullen worden.
Sommige
stoffen komen zo vaak voor als veroorzakers van contactallergische reacties
dat zij zich een plaats verworven hebben in de door de ICDRG aanbevolen
Europese Standaardreeks. Deze reeks wordt dan ook routinematig meegenomen in
het plakproefonderzoek.
In aanvulling op de Europese standaardreeks
worden op indicatie andere stoffen meegetest. Daarvoor kan gebruik
gemaakt worden van diverse probleem-georiënteerde standaard reeksen, zoals
de schoenenreeks, de lokale verdovingsvloeistoffenreeks, de tandheelkundige
materialenreeks etc. In deze reeksen zitten de alergenen opgelost in het
juiste vehiculum in de juiste concentratie.
Soms zijn de te testen
allergenen niet te koop. Sommige stoffen worden onverdund getest ("as is").
Van andere stoffen moet een extract gemaakt worden. Daarbij is de keuze van
het vehiculum (meestal vaseline, soms olijfolie, water, alcohol, aceton of
methylethylketon) en de te gebruiken concentratie van zeer groot belang. Een
te lage concentratie betekent dat er geen huidreactie optreedt terwijl de
patiënt wel allergisch is voor die stof, terwijl bij een te hoge
concentratie een irritatiereactie kan optreden en een hoger risico bestaat
op sensibilisatie door het onderzoek. Wanneer de optimale testconcentratie
van een stof onbekend is zal een concentratie gekozen moeten worden. Levert
die concentratie een allergische huidreactie op, dan zal deze stof in deze
concentratie ook getest moeten worden op tien tot twintig controlepersonen
om uit te sluiten dat de bij de patiënt gevonden reactie niet fout-positief
is.
Een bekend probleem hierbij is het niet kunnen beschikken over de
gewenste stof.
Een ander probleem bestaat in de toxiciteit van sommige
stoffen (met name in de beroepssfeer) waardoor onderzoek onmogelijk veilig
uitgevoerd kan worden. Wanneer irriterende stoffen (zoals mascara, nagellak,
haarverf, shampoo, zepen, permanent, jodium, quarternaire
ammoniumverbindingen (w.o. benzalkoniumchloride), oplosmiddelen, hibitane en
jodium) op de rug onder een afsluitende pleister getest worden, geven ze
irritatiereacties van de huid die regelmatig moeilijk met zekerheid te
onderscheiden blijken te zijn van allergische reacties. Daarom worden
irriterende stoffen "open" getest. De stof wordt daartoe op de rug
opgebracht, waarna na drogen afgeplakt wordt met een stukje Fixomull. Een
probleem bij de open test is dat sommige stoffen vochtig moeten zijn om de
huid te kunnen penetreren. Een vergelijkende studie open/gesloten
plakproefonderzoek onderzoek is niet voorhanden.
Een
samengesteld product als een cosmeticum bijvoorbeeld is minder geschikt om
in het plakproefonderzoek mee te nemen. Dat komt omdat in het product de
afzonderlijke grondstoffen meestal in een te lage concentratie zitten om met
de gebruikelijke procedure van het plakproefonderzoek een positief resultaat
te kunnen gegeven. Dat geldt ook voor lokaal toegepaste geneesmiddelen. Voor
dergelijke producten is de ROAT beter. In geval van een positieve ROAT
kunnen de afzonderlijke ingrediënten van een cosmeticum voor allergologisch
onderzoek opgevraagd worden bij de Keuringsdienst voor Waren. Ingrediënten
van geneesmiddelen kunnen aangevraagd worden bij de betreffende fabrikant.
Problemen door een onjuiste concentratie kunnen bijvoorbeeld
optreden bij een allergie voor het conserveringsmiddel thiomersal in een
contactlensvloeistof. Ook al wordt de contactlensvloeistof getest "as is",
dat wil zeggen zonder verdunning, bij epicutaan testen blijkt in het
algemeen geen reactie op te treden. Wordt daarbij thiomersal apart getest in
een concentratie van 0.1% in vaseline, dan treedt hier wèl een reactie op.
Kennelijk is de in de contactlensvloeistof gebruikte concentratie thiomersal
(0.004%) te laag om bij het allergologisch onderzoek een positieve reactie
uit te lokken. Vervanging van die vloeistof door een andere die geen
thiomersal bevat leidt dan tot verdwijnen van de klachten. Zou de
thiomersal-allergie niet onderkend worden, dan bestaat het risico op
eczeemreacties bij contact bijvoorbeeld met thiomersal-bevattende cosmetica.
Parfum zit in zepen in een concentratie van 0.1%. Wordt
plakproefonderzoek gedaan met een zeep, dan dient ter voorkoming van
toxische reacties de zeep verdunt te worden tot 1 of 2%. De in die zeep
aanwezige parfum wordt daarmee verdunt tot 0.001% wat voor parfum meestal
een te lage concentratie is om in een plakproefonderzoek nog een reactie op
te wekken bij een gesensibiliseerde patiënt. De ervaring heeft geleerd dat
hiervoor een 5% oplossing in alcohol nodig heeft. Waarom dan toch een
contactallergie op kan treden op parfum in zeep kan verklaard worden door
het feit dat aan het begin van de washandeling en bij het achterblijven van
zeepresten de concentratie parfum vaak veel hoger is. Daarnaast kan door het
fixatief voor het parfum de sensibiliserende exponering vele honderden malen
langer duren. Tenslotte leidt expositie van dunnere huiddelen (gelaat,
binnenzijde bovenarm e.d.) aan zeep tot een grotere penetratie. Ook de
vroeger vaak optredende chroomallergie dient door een veel hogere
concentratie chroom (0.5% in vaseline) aangetoond te worden dan dat er in
cement zat: 0.0001%.
Planten, hout en bloemen kunnen "as is" getest
worden. Sommige van deze stoffen kunnen echter irriteren, en sommige kunnen
sensibiliseren. Bij een fout-negatieve uitslag dient gebruik gemaakt te
worden van extracten. Primine kan negatief zijn bij een positieve
allergische reactie op een primulablad.
Van vaste stoffen zoals plastic
en rubber, kan vaak een beetje afgeschraapt worden, dit schraapsel wordt "as
is" getest. Indien negatief, probeer dan extract met aceton. Ook schoenen
kunnen zo getest worden, alhoewel niet vaak een positieve reactie wordt
gevonden. Gekleurd textiel dient eerst bevochtigd te worden.
Fruit,
groenten en vis kunnen zowel een urticariële als een eczeemreactie geven.
Voor onderzoek naar deze eiwitallergenen kan het best gebruik gemaakt worden
van de zg. scratch-patch test. Na 20 minuten wordt beoordeeld of er een
positieve reactie opgetreden is. De vertraagde reactie wordt afgelezen na 1
of 2 dagen. Een scratch-patch test geeft weliswaar minder risico op een
anafylactische shock dan intracutaan testen, maar dat risico is niet 0.
INTERPRETATIE EN ADVIES Het plakproefonderzoek
is een bioassay waarbij fout-positieve en fout-negatieve uitslagen kunnen
voorkomen naast bijwerkingen zoals een exacerbatie van het pre-existente
eczeem, een sensibilisatie als gevolg van contact met de teststoffen en een
type I systemische reactie.
Fout-positieve en fout-negatieve reacties en
bijwerkingen zijn allen dosis-afhankelijk.
Een fout-positieve reactie is
een irritatiereactie met dezelfde morfologie als een echte allergische
reactie. Irritatiereacties kunnen zich van een echte allergische reactie
onderscheiden door een versterkt oblique huidlijnenpatroon en een
vierkantere erytheemreactie.
Een te lage hoeveelheid van het te testen
allergeen in de epidermis kan een fout-negatieve reactie opleveren. De
hoeveelheid van het antigeen is ondermeer afhankelijk van het vehikel, de
concentratie van het allergeen, de hoeveelheid die opgebracht wordt, het
type allergietest, of er occlusie gebruikt wordt en zo ja het type en de
occlusietijd en de penetratie door de epidermale barrière.
Factoren als
wrijving, zweten, irritatiereacties, actief eczeem elders op het lichaam en
een dagelijkse "low-level" expositie aan het allergeen kunnen de gevonden
uitslagen onbetrouwbaar maken.
Een positieve test betekent niet
noodzakelijkerwijs dat daarmee het allergeen gevonden is wat de huidige
eczeemklachten veroorzaakt. Een positieve patch kan immers het gevolg zijn
van een vroegere sensibilisatie die op dit moment niet relevant is voor het
eczeem. Het is dan ook essentieel om de patch-test te interpreteren vanuit
het verhaal en de gevonden huidafwijkingen van de patiënt; een patch-test is
dan ook zo goed als de vaardigheid van diegene die de test uitvoert.
Pitfalls zijn onder andere:
- het optreden van een gecombineerd
toxische en allergische reactie
- onderscheid tussen een toxische en een
allergische reactie (o.a. bij benzalkoniumchloride) kan moeilijk of
onmogelijk zijn
- een sterk positieve reactie heeft een versterkende
invloed op andere patches
Wordt geen positieve reactie
gevonden bij het allergologisch onderzoek dan ligt de oorzaak bijvoorbeeld
in een toxische reactie, of is het oorzakelijke allergeen niet meegetest of
niet in de juiste concentratie getest.
Hypo-allergene producten
Een belangrijk vraagstuk bij de formulering van producten die in contact
komen met de huid is de voorspelling van het vermogen tot het ontwikkelen
van een allergie. In 1944 werd voor het eerst een testmethode beschreven op
mensen. Een stof, waarvan de eventuele toxiciteit is onderzocht, wordt
meerdere keren geappliceerd op de huid van 200 proefpersonen, waarna, na een
rustperiode, een plakproef wordt uitgevoerd die een eventuele sensibilisatie
moet aantonen. De concentratie die bij dit soort testen gebruikt wordt voor
inductie ligt enkele keren hoger dan de uiteindelijke gebruiksconcentratie.
Deze methode zal in staat zijn om stoffen te identificeren met een relatief
sterk allergeen potentieel. Bedacht moet worden dat de inductie van een
allergie ook van de boven beschreven factoren zal afhangen. Voor een
betrouwbare "index of sensitivity", (de incidentie van voor een stof
allergische personen vergeleken met andere stoffen) zijn veel meer
proefpersonen nodig om enige zekerheid te krijgen. Een negatieve reactie in
200 personen sluit het optreden van een contactallergie in 1:38 mensen
(99.5% level) niet uit. Deze frequentie sluit praktisch gebruik van deze
stof uit. Negatieve patch testen in 5300 proefpersonen betekent dat een
contactallergische reactie op zal kunnen treden in minder dan 1 per 1000
consumenten.
De uiteindelijke gebruikspraktijk zal dus het uiteindelijke
sensibilisatiepotentieel laten zien. Bestanddelen van kosmetica die vaker
een allergie blijken te veroorzaken behoren tot de groepen van
antimicrobiële middelen, parfums (fragrances) en emulgatoren.
Auteur(s):dr. H.B. van der Walle. Dermatoloog, ZH
Rijnstate, Arnhem.
dr. Jan R. Mekkes. Dermatoloog, AMC,
Amsterdam.