InleidingSclerocompressie therapie (SCT) is het inspuiten
van varices met een de vaatwand irriterende vloeistof (sclerosans), gevolgd
door compressie d.m.v. een kous of zwachtel. Het doel van sclerocompresie therapie
is het voorkomen van complicaties van veneuze insufficiëntie, het verlichten
van de klachten en het verbeteren van de cosmetiek.
Naast afname van
de anamnese en het lokale onderzoek is voor de indicatiestelling van het scleroseren
van varices het uitvoeren van aanvullende diagnostiek noodzakelijk.[1] Met Doppler
onderzoek wordt de stroomrichting van het oppervlakkige veneuze systeem geanalyseerd.
Indien bij Doppler onderzoek geen reflux wordt geconstateerd over de liesregio
en/of fossa poplitea kan men met sclerocompressietherapie aanvangen. Indien
er bij het Doppler onderzoek reflux aanwezig is, wordt een aanvullend veneus
Duplex onderzoek uitgevoerd (om de bron van reflux precies te bepalen). Verder
wordt gebruik gemaakt van de Duplexbij aanwezigheid van klinische tekenen van
chronische veneuze insufficiëntie (onderzoek van het diepe en perforerende systeem)
en bij recidieven na een varices operatie.
Typen varices die
in aanmerking komen voor SCT (sclerocompressietherapie, zie
lijst afkortingen) [2]:
1. |
Primaire stamvaricosis van vena saphena magna
(VSM), vena saphena parva (VSP) bij sufficiënte saphenofemorale en saphenopopliteale
crosse (meestal uit een vena perforans). |
2. |
Resterende stamvarices die na een crossectomie
en/of korte stripping zijn blijven bestaan. |
3. |
Zijtakvarices van een klein kaliber afkomstig
van de VSM: vena saphena magna accessoria anterior (VSMAA), vena saphena
magna accessoria posterior (VSMAP) en vena saphena magna accessoria
superficialis (VSMAS). De VSMAA en VSMAP staan ook bekend onder de naam
vena saphena accessoria lateralis en medialis of antero- en posterolaterale
ramus descendens van de VSM. Andere zijtakvarices die een goede indicatie
vormen, zijn de vena arcuata cruris anterior (VACA) en posterior (VACP)
en zijtakvarices van de VSP.[3] |
4. |
Overige middelgrote en kleinere
varices, reticulaire varices. |
5. |
De cosmetisch storende intradermaal gelegen varices,
de zogenaamde teleangiectasieën en besenreiser. In het enkelgebied alleen
scleroseren bij frequent optredende spontane of accidentele bloeding. |
6. |
Recidiverende varices na een eerdere adequaat
toegepaste operatie of reeds eerder toegepaste sclerocompressietherapie. |
7. |
Secundaire (posttrombotische) varices kan men
zes maanden na het doormaken van een diep veneuze trombose (DVT) scleroseren.[4]
Sclerocompressie van dit type varices zal ook leiden tot bespoediging
van de genezing van veneuze ulcera (toevoerende venen) en een recidiverende
oppervlakkige veneuze trombose (OVT). Cave
posttrombotische varices met compensatoire flow (functioneel van belang
voor veneuze afvoer bij recent doorgemaakte DVT). |
8. |
De VSM varicosis bij een insufficiënte crosse
kan met SCT worden behandeld, maar vanwege het hoge recidiefpercentage
op de langere termijn wordt bij dit type varices de voorkeur aan een
operatie gegeven.[5]. Bij de overweging om sclerocompressie-therapie
toe te passen, kunnen aspecten als leeftijd, asymptomatische varices
zonder tekenen van chronische veneuze insufficiëntie (CVI), de angst
voor een operatie, het operatie risico en het te verwachten geringe
resultaat van een operatie meegenomen worden in de definitieve indicatiestelling. |
9. |
De VSP bij insufficiënte sapheno-popliteale crosse
kan sclerocompressief ofchirurgisch worden behandeld.[5] |
Contra-indicaties voor SCT [5]
Absoluut:
● |
een doorgemaakte diepe veneuze trombose in de
afgelopen 6 maanden [4] (cave obstructie in het diep veneuze systeem,
waarbij secundaire varices ontstaan die belangrijke zijn voor de veneuze
afvoer) |
● |
acute oppervlakkige tromboflebitis en flebitis
migrans |
● |
allergie voor het sclerosans |
● |
arteriële insufficiëntie stadium III en IV volgens
Fontaine (stadium III gekenmerkt door de rustpijn en vooral nachtelijke
pijn; stadium IV gekenmerkt door continue pijn, en acrale ulceraties).
Bij arteriele problematiek kan geen adequate compressie worden gebruikt,
en dit is bij scleroseren een noodzakelijk onderdeel van de behandeling. |
● |
ernstige algemene ziekten, zeker als zij met
bedlegerigheid gepaard gaan (acute infectieziekten, lever- en nierfunctiestoornissen,
neoplasmata, ernstige chronische cardiale en respiratoire aandoeningen) |
● |
immobiliteit t.g.v. stoornissen of ziekte van
het bewegingsapparaat (meestal oedeem aanwezig, adequate compressie
wordt niet verdragen, trombose risico stijgt) |
● |
graviditeit en borstvoeding; varices gedurende
graviditeit worden in het algemeen niet gescleroseerd. Ten eerste omdat
aethoxysclerol door de fabrikant niet voorzien is van het label 'veilig
tijdens de zwangerschap'. Ten tweede omdat de venen postpartum na 8-10
weken vaak weer hun normale diameter aannemen. Bij functionele klachten
kan beter vóór een eventuele nieuwe zwangerschap worden behandeld, aangezien
dan progressie en klachten tijdens de zwangerschap worden tegengegaan.[6] |
Relatief:
● |
recidiverende diep veneuze trombose in de voorgeschiedenis |
● |
stollingsstoornissen die gepaard gaan met hypercoagulabiliteit |
● |
anticoagulantia gebruik |
● |
ernstig oedeem |
● |
complicerende arteriosclerose met kans op druknecrosen |
● |
angiodysplasieën, zoals varices bij het syndroom
van Klippel-Trénaunay; na uitvoering van een Duplex onderzoek waarbij
de anomalieën van het diep veneuze systeem dienen te worden uitgesloten |
● |
patiënt kan of wil geen kousen dragen |
Profylaxe in het kader van endocarditis Bij
varicespatiënten met een hartklep- en/of gewrichtsprothese en een intacte huid
is het gebruik van antibiotische profylaxe bij sclerocompressietherapie niet
geïndiceerd. Indien er vlak bij ulcera wordt gescleroseerd is het in theorie
mogelijk dat overvloedige bacterie flora op de huid via de naald in de bloedbaan
wordt gebracht en is endocarditis profylaxe te overwegen.
Sclerosantia [7]In het algemeen bestaat de werking
van een sclerosans uit een sterk endotheel-etsend effect. Een goed sclerosans
heeft een zo min mogelijk necrotiserend effect bij een onverhoopte paraveneuze
injectie. Het ideale sclerosans dient geen allergene werking te bezitten, in
normale doseringen geen algemene systemische of toxische reacties te veroorzaken
en tenslotte goede cosmetische eigenschappen te hebben, met andere woorden weinig
of geen restpigmentatie te geven. In het kader van zich ontwikkelende allergieën
is het raadzaam het aantal sessies zoveel mogelijk te beperken, waarbij de maximale
toegestane hoeveelheid sclerosans per keer als norm moet gelden. Over het algemeen
wordt de regel van 12 gehanteerd, dat wil zeggen dat het aantal ml x de concentratie
in totaal niet meer dan 12 per zitting mag bedragen. Dus 4 ml van 3% of 6 ml
van 2% of 12 ml van 1%
In ons centrum wordt polydocanol, hydroxypolyethoxydodecan
(merknaam Aethoxysclerol) in 0.5%, 1%, 2% en 3% oplossing gebruikt. De vloeistof
bevat 96% alcohol, de pH is 5-7. Het is een kleurloze vloeistof (detergens)
die het meest aan bovengenoemde eisen voldoet (lage allergene potentie, middelmatig
necrotiserend effect bij paravasale injectie). Verpakking: ampullen van 2 ml
met 5 mg/ml, 10 mg/ml, 20 mg/ml of 30 mg/ml (zie
bijsluiter).
Aethoxysclerol in de vorm van een microfoam [8,9]
De effectiviteit van een sclerosans neemt toe als het sclerosans in de vorm
van een microfoam wordt toegepast. De foam ontstaat door het onder druk mengen
van het vloeibare sclerosans en lucht (of CO2) in de verhouding 1:3-5 ( 1 deel
sclerosans met 3, 4, of 5 delen lucht). Hierbij wordt gebruik gemaakt van 2
spuiten welke via een driewegkraan met elkaar zijn verbonden. De vloeistof wordt
geperst vanuit de ene spuit naar de andere waar de lucht in zit. Deze handeling
wordt zo’n 20 maal verricht. De daarbij verkregen foam bevat luchtbelletjes
met een grootte van 100 micron welke niet schadelijk zijn. De foam kan worden
gebruikt voor ieder type varices die in aanmerking komen voor SCT. Er wordt
gebruik gemaakt van 0.5% - 1% aethoxysclerol.
De foam techniek zoals ontwikkeld in UK gebruikt Fibrovein (een ander sclerosans,
schuimt beter, niet in Nederland verkrijgbaar) in een verhouding van 5 delen
lucht op 1 deel Fibrovein. Bijvoorbeeld 2.5 ml lucht + 0.5 ml sclerosans. Op
internet staan filmpjes (zie hieronder) waarop te zien is hoe het schuim wordt
gemaakt en gereactiveerd als de belletjes er uit gaan. In Nederland wordt meestal
1% aethoxysclerol gebruikt in de verhouding
3 of 4 delen lucht op
1 deel sclerosans. Voor de venen waar foamscleroseren gebruikt
wordt (VSM, VSP, grotere zijtakken) is 3 delen lucht op 1 deel 1% sclerosans
een goede keus.
Gebruik niet meer dan 8 ml schuim,
dus bv max 2 ml sclerosans (1%) + 6 ml lucht.
Bronnen:
- M.A. Kockaert
MA, de Roos KP, Neumann HAM. Echogeleide sclerocompressietherapie met schuim:
een aanwinst bij de behandeling van varices.
Ned Tijdschr Geneeskd
2006;150:1758-1763 (
PDF-bestand).
- Bijsluiter van aethoxysclerol (
PDF-bestand).
Video:
foam scleroseren.
Techniek [10]De behandeling
wordt in liggende positie verricht waarbij de “empty vein” techniek wordt toegepast.
Het behandelen van een patiënt in liggende positie biedt o.a. een 3-tal voordelen:
1. |
De vaten zijn gecollabeerd en bevatten nauwelijks
bloed (minder verdunning van hetsclerosans, minder kans op trombusvorming
en daardoor recanalisatie, beter sclerosans-vaatwandcontact). |
2. |
Er kan met een kleinere hoeveelheid en eventueel
lagere concentratie van het sclerosans worden volstaan. |
3. |
Minder kans op beschadiging van het diep veneuze
systeem omdat bij een liggende patiënt een snellere veneuze afvloed
bestaat in het diep systeem (dan in staande of zittende positie) waardoor
tevens een onverhoopte intreding van sclerosans naar het diepe systeem
sneller verdunt. |
In principe worden venen behandeld van groot naar klein (convoluten, reticulaire,
bezenreiser), waarbij aaneengesloten variceuze trajecten in één keer dienen
te worden ingespoten.
De met de Doppler en/of Duplex vastgestelde punten
van retrograde bloedstroom (drainerende takken of insufficiënte perforantes)
worden gemarkeerd alvorens de vene in te spuiten. Injecteer echter niet in een
vena perforans wegens het gevaar voor een intra-arteriële injectie!
Na de
punctie wordt een kleine hoeveelheid bloed geaspireerd waarna een kleine hoeveelheid
sclerosans wordt geïnjecteerd. De totale dosis wordt in kleine porties (0,3-0,5
cc) verspreid over de gekozen venetrajecten geïnjecteerd. Breng na de injectie
met de vinger druk aan en verspreid de vloeistof in de vene. De vene wordt om
de 3-4 cm aangeprikt en geïnjecteerd.
Direct na het inspuiten van het sclerosans
wordt lokale compressie uitgeoefend door middel van een wattenprop. Deze wordt
gefixeerd met een pleister. Vervolgens wordt een therapeutische elastische kous
(TEK) klasse II aangetrokken.
Patiënten kunnen zelf de pleisters en wattenproppen
na 5, 7 of 10 dagen (afhankelijk van het advies van de behandelend arts) verwijderen.
De compressie wordt daarna met alleen een TEK gecontinueerd.
De eerstvolgende
controle en eventuele vervolgbehandeling (bij voorkeur het andere been) vindt
na minimaal 2 weken plaats. Bij uitblijven van het gewenste resultaat wordt
bij een herhaling van de behandeling een hogere concentratie van het sclerosans
gebruikt en niet een grotere hoeveelheid.
Sclerosering van
besenreiser varicesInjectie met dunne naald (geel) of met een
kant en klare insuline spuit van 0.5 ml (oranje dop). Niet kwaddelen, aangezien
ook een 0.5% aethoxysclerol necrose kan geven. Bij het scleroseren van kleine
(< 0.5 mm) besenreiser kan van de air-block techniek (Ohrbach) gebruik worden
gemaakt, waarbij enkele ml lucht in het vat geïnjecteerd wordt zodat het bloedvat
vrij van bloed is en het endotheelcontact met het sclerosans kan plaatsvinden.
[10]
Echosclerocompressietherapie (ESCT) [12]
Deze methode, het scleroseren onder geleide van echo-Doppler, of Duplex,
verhoogt de kwaliteit van SCT. Het biedt de mogelijkheid om het proximale deel
van een varix die meestal niet met inspectie en palpatie is waar te nemen te
behandelen. De varix wordt met Duplex gelokaliseerd, gecontroleerd aangeprikt
en ingespoten. Het resultaat (spasme en obliteratie) kan na enkele minuten worden
bevestigd.
Indicaties voor ESCT:Grotere varices
waarbij de ‘feeder vein’ of een deel daarvan niet met het blote oog is te zien:
1. |
Stamvaricosis van vena saphena magna (VSM) en
vena saphena parva (VSP) bij sufficiënte of reeds behandelde insufficiënte
saphenofemorale en saphenopopliteale crosse. |
2. |
Stam of zijtak-varicosis vanuit een insufficiënte
vena perforans. |
3. |
Insufficiënte venae perforantes. |
4. |
Varices bij patiënten met obesitas. |
5. |
Varices die een verbinding maken met het diep
veneuze systeem. |
6. |
Recidiverende varices van zowel de VSM als de
VSP (bijvoorbeeld na een operatie). |
Contra-indicaties: De contra-indicaties zijn
gelijk aan die voor de standaard SCT.
Techniek voor ESCT
[12]: Na lokalisatie en aftekening van de te behandelen varix
met al zijn drainerende takken en/of insufficiënte venae perforantes en na het
uitsluiten van DVT en/of diep veneuze insufficiëntie (DVI) met behulp van de
Duplex kan worden gestart met de echosclerocompressie-therapie.
Behandeling
van het VSM traject wordt bij de patiënt in liggende houding (deels op de zij)
uitgevoerd; behandeling van het VSP traject vindt plaats bij de op de buik liggende
patiënt.
Er wordt gebruik gemaakt van een 7,5 MHz probe/transducer die in
de lengterichting van het vat wordt gepositioneerd, 3-4 cm distaal van de crosse.
Deze wordt tijdens het inspuiten van het sclerosans met de vingers dichtgedrukt.
Vervolgens wordt een naald met een dikte van 21 Gauge (40 mm lengte) onder de
probe in de huid gebracht en onder Duplexcontrole in het vat geplaatst. De naaldpositie
(intraluminaal!) wordt nogmaals gecontroleerd in transversale positie van de
transducer en onder aspiratie van bloed (donkerrood). Ook het niet optreden
van pijn en weerstand bij het injecteren is een criterium voor de goede positie
van de naald.
Na aspiratie wordt een geringe hoeveelheid (0.2-0.3 cc) sclerosans
ingespoten. Indien er geen pijn optreedt, er geen weerstand wordt opgemerkt
en het sclerosans op het beeldscherm als een “snowstorm” intravasaal wordt gezien,
kan het inspuiten worden voortgezet. Wederom wordt de eerder gemelde regel van
12 aangehouden als het gaat om de hoeveelheid sclerosans. Er wordt gebruik gemaakt
van aethoxysclerol 3%. Eén ml van aethoxysclerol 3% kan bij een venediameter
van 1 cm een lengte van 5 cm scleroseren.
Tijdens en na injectie wordt druk
op de crosse, drainerende takken en/of vena perforans gegeven met de probe en/of
vingers. Nadat met Duplex occlusie of spasme is geconstateerd (meestal binnen
1-5 minuten) wordt de druk permanent aangehouden middels een aaneengesloten
rij wattenbolletjes of rol [13] die met een goed hechtende kleefpleister (b.v.
Fixomull) wordt gefixeerd.
Distaal van de injectie wordt met de Duplex de
ader opnieuw gevisualiseerd en de volgende injectie verricht. Nadat het geheel
traject is behandeld, wordt de wattenrol gefixeerd tot enkele centimeters distaal
van de laatste punctieplaats (om een descenderende inflammatoire reactie in
de varix tegen te gaan).
In liggende positie wordt na het echoscleroseren
een TEK klasse II aangetrokken. De duur van de compressie therapie bedraagt
7-10 dagen dag en nacht (inclusief watten en pleisters) waarna gedurende nog
2 weken de TEK overdag consequent gedragen dient te worden.
Relatieve risico’s bij ESCT [12]: Intra-arteriële injecties,
paraveneuze injecties en zenuwbeschadiging kunnen optreden door ondeskundige
beoordeling van het echografisch beeld en door een onopgemerkte verandering
van de naaldpositie door de beweging van de arts of patiënt. Zelfs door vaatspasme
kan de naaldpunt verplaatsen. Deze calamiteiten kunnen worden voorkomen door
oplettendheid van de arts, vaatlaborant en de doktersassistent.
Beoordeling van resultaat bij ESCT:De eerste controle
vindt 2 weken na de behandeling plaats. De controle bestaat uit:
● |
Anamnese (eventuele klachten na de behandeling,
pijn, sensibiliteitsstoornissen). |
● |
Lichamelijk onderzoek: de aan- of afwezigheid
van de varix in het behandelde traject, hematomen, intravasculaire bloedophoping,
OVT en andere complicaties. |
● |
Een veneus Duplex onderzoek van de behandelde
traject(en), het drainerende en diepe systeem. In het oppervlakkige
systeem wordt gezocht naar obliteratie, afname van de diameter en de
aan- of afwezigheid van reflux. |
● |
Behandeling van complicaties (trombusmassa exprimeren,
mobilisatie advies bij eventueel aanwezige OVT en voortzetten van ambulante
compressietherapie). |
● |
Een herhaling van de behandeling bij onvolledige
obliteratie of een vervolgbehandeling van de resterende varix. |
Duur van de compressie na scleroseren Over
de duur van compressie na sclerocompressietherapie lopen de meningen uiteen,
maar de meest voorkomende geadviseerde periode is 2-3 weken. In de literatuur
lopen de geadviseerde periodes uiteen van 3 dagen t/m 6 weken afhankelijk van
het kaliber bloedvat. [14,15]
De richtlijn zoals die in het Sint Franciscus
Gasthuis wordt toegepast voor de duur van de compressie na sclerocompressietherapie
is weergegeven in de onderstaand tabel. In het AMC is de compressieduur inmiddels
ook sterk teruggebracht bij gebrek aan evidence dat het langer moet, maar wordt
voor grote varices toch nog 3 weken aangehouden in plaats van 10 dagen.
Type vene: |
duur van de compressie: |
|
St. Franciscus (TEK) |
AMC (Comprinet + TEK) |
besenreiser |
5 dagen overdag |
5-7 dagen overdag (TEK mag 's nachts uit) |
reticulaire varices |
7 dagen overdag |
1 week overdag (TEK mag 's nachts uit) |
middelgrote en grote venen |
7 dagen overdag |
2 weken overdag (TEK mag 's nachts uit) |
stam-en zijtakvarices |
10 dagen dag en nacht |
3 weken overdag (TEK mag 's nachts uit) |
In het AMC wordt een tabel aangehouden met voorbeelden van de verschillende
varices kalibers en de daarbij behorende sterkte sclerosans, kaliber naald,
en duur van de compressie (zie tabel
techniek
scleroseren).
Gedurende de nabehandeling (tijdens de compressie)
is het beoefenen van bepaalde takken van sport toegestaan, zoals fietsen, wandelen
en grondgymnastiek. Duurloop, trimmen, aerobic etc. is niet toegestaan. Beenmassage
is in deze periode eveneens gecontraïndiceerd gezien de kans op het ontstaan
van OVT.
Bij chronische veneuze insufficiëntie en het posttrombotisch
syndroom wordt permanente compressie (compressief verband of de TEK) geadviseerd.
De keuze van een elastische kous moet worden afgestemd op de behoefte van elke
patiënt en op de ernst van de situatie.
Complicaties van
de sclerocompressietherapie [11]Systemische reacties
a. |
Anafylactische shock.
Is mogelijk bij elke soort sclerosans. Hoewel zelden optredend dient
men wel met de mogelijkheid rekening te houden. Bij een ernstige reactie
direct het reanimatieteam inschakelen. Behandeling:
zie onder
anafylactische shock.
|
b. |
Vaso-vagale collaps.
Komt soms voor, vooral bij angstige patiënten. Dit fenomeen kan optreden
wanneer de patiënt voor de behandeling (lang) staat en de arts de varices
aantekent of alvast naalden inbrengt. Ook na de behandeling kan een
vasovagale collaps nog optreden, vooral wanneer patiënten te snel uit
liggende houding overeind komen en gaan lopen. Bijzondere therapeutische
maatregelen zijn niet nodig (behalve patiënt laten liggen en het laaghouden
van de omgevingstemperatuur). Proefinjectie met een geringe dosis in
lage concentratie, eventueel zelfs met fysiologisch zout, geeft de patiënt
meestal voldoende vertrouwen voor een verdere behandeling zonder moeilijkheden.
|
c. |
Pyrogene reactie.
Temperatuurverhoging tot 39-40° C op de avond na de behandeling, voorbijgaand
van aard. Deze reactie hangt waarschijnlijk samen met een overschrijding
van de maximale dosis sclerosans per zitting. Zoals eerder vermeld wordt
voor Aethoxysclerol de regel van 12 gehanteerd. Het gebruik van steekflacons
(in plaats van ampullen) vergroot de kans op een pyrogene reactie door
bacteriële verontreiniging.
|
d. |
Flikkerscotomen. Dit
zijn kleine gebiedjes in het gezichtsveld die door gezichtsvelduitval
niet waargenomen worden. Het plotseling optreden van scotomen met zeer
snel herstel van de visie wordt aangeduid als flikkerscotomen. Ze worden
vooral gezien bij patiënten met ernstige migraine in de anamnese (vasoconstrictie!).
Zelfs tijdelijke blindheid en cerebrovasculaire accidenten zouden kunnen
optreden, met name wanneer excessieve hoeveelheden sclerosans worden
toegepast.
|
e. |
Longembolie. Complicatie
van een diep veneuze trombose, wordt over het algemeen als een zeldzame
bijwerking van sclerocompressietherapie beschouwd. |
Lokale reacties
a. |
Paraveneuze injectie,
tot necrose leidend. Komt bij consequent toepassen van de “empty vein”
techniek zelden voor. Het sclerosans kan echter ook uit een vat lekken,
dat door de naald is gepuncteerd. Extravasatie treedt ook wel eens op
na te krachtig injiceren in een vat met een kleine diameter. Tenslotte
kan in zeldzame gevallen de injectie van een sterk sclerosans in een
fragiel bloedvat leiden tot endotheliale necrose en ruptuur van het
vat. In voorkomende gevallen infiltreren met fysiologisch zout, eventueel
gecombineerd met 1% xylocaine oplossing, gevolgd door nauwkeurige lokale
compressie.
|
b. |
Intra-arteriële injectie.
Kan tot uitgebreide ischemische necrose leiden. De gevarenzones zijn
vooral de lies (zijtakken van de arteriae pudendae externae, arteria
femoralis), de knieholte (takken van de arteriae surales, arteria poplitea)
en de binnenenkel (arteria tibialis posterior); bij gerichte sclerosering
van insufficiënte perforantes bestaat eveneens een verhoogd risico op
intra-arteriële injecties. In bovenstaande regio’s langzaam injecteren
en bij de geringste verdenking op arterieel bloed in de spuit of bij
aangeven van pijn door de patiënt de injectie direct stoppen. In geval
van een intra-arteriële injectie dient volgens onderstaand protocol
gehandeld te worden:
Behandeling bij per ongeluk intra-arteriële
injectie van aethoxysclerol:
1. |
Naald laten zitten (indien mogelijk)
en breng een infuus in |
2. |
Heparine 5000 IE onmiddellijk (via de
naald of anders i.v.); herhalen na 6 uur en vervolgens gedurende
2-5 dagen 5000 IE elke zes uur |
3. |
Di-Adreson F 50 mg i.v. eenmalig |
4. |
Waarschuw de vaatchirurg voor overleg
over het verdere beleid |
5. |
Ketensin (ketanserine) 5 mg i.v. per
bolusinjectie (patiënt plat leggen i.v.m. kans op hypotensie)
eventueel na 10 minuten herhalen tot maximaal 30 mg vervolgens
2-6 mg/uur per infuus of 2 dd 20 mg per os continueren (1
ampul ketanserine van 50 mg in tenminste 100 ml NaCl 0.9% oplossen) |
6. |
Pijnstilling op geleide van de pijn |
7. |
NaCl 0.9% 2 liter per 24 uur |
8. |
Klinische observatie (opname) eventueel
intraveneuze prostaglandinen of vaatchirurgische interventies |
Medicatie: Heparine Leo 5000 IE ampul à 5 ml
Di-Adreson F 25 mg/ml; ampul à 1 ml - 2 ampullen Ketensin 5 mg/ml
ampul à 10 ml
bron: Neumann HAM. Leerboek flebologie. Utrecht,
Lemma BV, 2003: p 379. - aangepast in overleg met afdeling vaatchirurgie
AMC - dextran verwijderd uit oorspronkelijk protocol (uit de handel)
Dextran werd gebruikt omdat het een antitrombotische werking had.
De vervangers van dextran (HAES) hebben dat niet, het is daarom niet
zinvol om deze plasmaexpanders toe te passen bij deze indicatie.
|
c. |
Intravariceuze bloedophoping
/ coagula. Kan ook optreden zonder OVT. Vaak het gevolg
van onvoldoende compressie of het niet toepassen van de “empty vein”
techniek. Kleinere coagula laten zich gemakkelijk via een vleugelnaaldinsteekopening
verwijderen. Een thrombectomie door incisie met een chirurgisch mes/scalpel
no. 11 plus expressie van de grotere trombusmassa’s is soms nodig, gevolgd
door re-injectie met zeer weinig scleroseringsvloeistof; dit voorkomt
onherroepelijke rekanalisatie en geeft beter cosmetisch resultaat.
|
d. |
Oppervlakkige veneuze trombose.
Gekenmerkt door een pijnlijke erythemateuze zwelling van varices, die
1-3 weken na behandeling daarvan optreedt. Dit fenomeen wordt vooral
gezien wanneer onvoldoende (lang) compressie wordt toegepast en is dus
veelal (maar niet altijd) te voorkomen. Ascenderende flebitis in het
verloop van de vena saphena magna, beginnend aan de bovenzijde van het
compressieve verband, komt niet zelden voor. Het sclerosans heeft hier
het endotheel van de VSM beschadigd, ook waar de ader niet zichtbaar
variceus was veranderd. Men doet er dus verstandig aan bij sclerocompressietherapie
van de VSM niet slechts te verbinden tot het proximale deel van de behandelde
varix, maar nog een stuk hoger. Een oppervlakkige veneuze trombose
moet snel en adequaat behandeld worden, omdat anders uitbreiding van
de ontsteking en trombusvorming in de perforantes en het diepe systeem
kunnen optreden, met beschadiging van de kleppen, diep veneuze trombose
en longembolie als mogelijke gevolgen. Bovendien wordt de kans op pigmentatie
vergroot. Het intravariceuze stolsel kan middels puncties/incisies verwijderd
worden, waarna adequate compressie moet worden aangebracht. Injiceren
van een kleine hoeveelheid sclerosans wordt aanbevolen om rekanalisatie
te voorkomen; bovendien zou het cosmetisch resultaat mooier worden.
De patiënt moet regelmatig in beweging zijn.
|
e. |
Pigmentatie. De kleur
kan worden veroorzaakt door hemosiderine-pigment dat in de cutis en
de macrofagen ligt (na een bloedophoping) of door melanine vorming als
reactie op een inflammatie (postinflamatoir). Een dergelijke reactie
kan ontstaan wanneer een te sterk sclerosans of een te grote hoeveelheid
daarvan is gebruikt. Ook bij behandeling die geheel juist is uitgevoerd
kan deze complicatie echter optreden. Deze pigmentaties verdwijnen meestal,
vaak pas na maanden tot 1-2 jaar; soms echter ook persisterend, vooral
bij mensen met een bruin huidtype.
|
f. |
Diepe veneuze trombose.
De meest voor de hand liggende oorzaak is beschadiging van het endotheel
van het diep veneuze systeem door sclerosans dat in het diep veneuze
systeem is doorgedrongen, bijvoorbeeld na toepassing van (te) grote
hoeveelheden van de vloeistof. Ook bij behandeling van insufficiënte
perforantes of injectie in de buurt daarvan kan sclerosans in het diepe
systeem terecht komen. De kans op het ontstaan van diep veneuzetrombose
kan worden verkleind door alleen liggende patiënten te spuiten, kleine
hoeveelheden van het sclerosans per injectieplaats te gebruiken, door
snel adequate compressie aan te brengen en de patiënt na de behandeling
te laten lopen. Bij aandoeningen die gepaard gaan met verhoogde stollingsneiging
is extra voorzichtigheid noodzakelijk.
|
g. |
Zenuwbeschadiging.
Vanwege hun ligging nabij aderen kunnen de nervus saphenus en de nervus
suralis tijdens sclerocompressietherapie soms per ongeluk worden geïnjiceerd.
Zie ook onder innervatie van het
been. Beschadiging van de zenuw kan anesthesie en zelfs een permanent
functieverlies veroorzaken. Soms verloopt een varix gekronkeld om een
zenuw waardoor na sclerocompressietherapie een perivasculaire ontsteking
kan ‘overslaan’ op deze zenuw (fleboneuroom) waardoor de patiënt klaagt
over paresthesieën aldaar. Er is eigenlijk geen duidelijke behandeling
voor handen. De ontsteking dient zoveel mogelijk tot rust gebracht te
worden door bijvoorbeeld niet-steroïdale anti-inflammatoire geneesmiddelen
of sterk werkende lokale corticosteroïden. Het kan echter 3-6 maanden
duren voordat deze complicatie verdwijnt.
|
h. |
Teleangiectatic matting.
Vooral op de bovenbenen kunnen 3-6 weken na sclerosering rood-blauwe
verkleuringen ontstaan. De vlekken zijn opgebouwd uit zeer kleine teleangiëctasieën.
De oorzaak is onbekend. Veelal verdwijnen de adertjes weer in de loop
van 3-12 maanden, maar soms blijven de verkleuringen permanent aanwezig.
Indien sclerocompressietherapie geen verbetering geeft, kunnen de adertjes
met lasertherapie of Intense pulsed light system Photoderm behandeld
worden. De kans op het optreden van deze teleangiëctasieën neemt waarschijnlijk
bij frequentere behandelingen toe. Andere risicofactoren zijn overgewicht,
gebruik van oestrogenen, een belaste familieanamnese van besenreiser
varices en langdurig bestaan van spataderen.
|
i. |
Overige lokale bijwerkingen.
Oedeem aan de voeten (als gevolg van stuwing door het compressieve verband),
haematomen (bloeduitstortingen), jeuk, voorbijgaande roodheid/urticatie
meestal na enkele minuten (verdwijnt na ongeveer 30 minuten), frictieblaren
en pijn. |
Beoordeling van het resultaatBij de beoordeling
van het resultaat van de behandeling moet men rekening houden met het in wezen
progressieve karakter van het veneuze lijden, waardoor steeds nieuwe venetrajecten
variceus kunnen ontaarden (pseudo-recidieven).
Eveneens dient men zich
te realiseren dat een eventuele rekanalisatie van een gescleroseerd venesegment
(recidief) geenszins een mislukking hoeft te betekenen, indien er maar sprake
is van aanzienlijke kaliberverkleining en daardoor een vermindering van de veneuze
reflux. Regelmatige nacontrole (de eerste na 2-4 weken en daarna halfjaarlijks)
is noodzakelijk om recidieven en pseudo-recidieven te kunnen behandelen.
In geval van ESCT zal de controle naast anamnese en lichamelijk onderzoek
ook uit een veneus Duplexonderzoek bestaan. (zie ook ‘beoordeling van het resultaat
na ESCT’).
Referenties
1. |
Vrouenraets BC, Keeman JN. Fysische diagnostiek-duplexonderzoek
alleen nodig bijgeselecteerde varicespatiënten. Ned Tijdschr Geneeskd
2001;145:774-777. |
2. |
Tisi PV, Beverley CA. Injection sclerotherapy
for varicose veins. Cochrane Database Syst Rev 2002; (1): CD001732. |
3. |
Caggiati A, Bergan JJ, Gloviczki P et al.
Nomenclature of the veins of the lower limbs: an interdisciplinary
consensus statement. J Vasc Surg 2002;36:416-422. |
4. |
Jansen MCH, Wollersheim H, Asten WNJC van,
et al. The posttrombotic syndrome: a review. Phlebology 1996;11:84-94. |
5. |
Baccaglini U, Spreafico G, Castoro C, Sorrentino
P. Sclerotherapy of Varicose Veins of the Lower Limbs. Consensus
Paper. Dermatol Surg 1996;22:883-889. |
6. |
Stricht JV van der, Oppens C van. Should
varices be treated before or after pregnancy? Phlebology 1991;78:321-326. |
7. |
Weiss RA, Craig FF, Weiss MA. In: Vein diagnosis &
treatment a comprehensive approach, McGraw-Hill 2001, United States
of America, Chapter 25, Sclerotherapy. |
8. |
Tessari L, Cavezzi A, Frullini A. Preliminary
Experience with a New Sclerosing Foam in the Treatment of Varicose
Veins. Dermatol Surg 2001;27:58-60. |
9. |
Frullini A. Cavezzi A. Sclerosing Foam in
the Treatment of Varicose Veins and Teleangiectases: History and
Analysis of Safety and Complications. Dermatol Surg 2002;28:11-15. |
10. |
Green D. Sclerotherapy for the permanent
eradication of varicose veins: Theoretical and practical considerations.
Clinical review. J Am Acad Dermatol 1998;38:461-75. |
11. |
Groot AC de, Neumann HAM. Bijwerkingen en
complicaties van sclerocompressie-therapie van varices van de benen.
Ned Tijdschr Derm & Vener 1995;5:357-364. |
12. |
Weiss RA, Craig FF, Weiss MA. In: Vein diagnosis &
treatment a comprehensive approach, McGraw-Hill 2001, United States
of America, Chapter 19, Duplex ultrasound guided sclerotherapy. |
13. |
Tazelaar DJ, Neumann HAM, Roos de KP. Long
Cotton Wool Rolls as Compression Enhancers in Macrosclerotherapy
for Varicose Veins. Dermatol Surg 1999;25:38-40. |
14. |
Weiss RA, Sadick NS, Goldman MP, Weiss MA.
Postsclerotherapy compression: controlled comparative study of duration
of compression and its effects on clinical outcome. Dermatol Surg
1999;25:105-108. |
15. |
Choucair M, Phillips TJ. Compression therapy.
Dermatol Surg 1998;24: 141-148. |
Auteur(s):Flebologisch Centrum Rotterdam, Sint
Franciscus Gasthuis.