Bij
eosinofiele fasciitis ontstaat er een acuut optredende
induratie van de subcutis met fixatie aan onderliggende fascia, meestal aan
de extremiteiten, berustend op een diepe ontsteking van de fascia. Zeldzaam,
voor het eerst beschreven door Shulman in 1974. Oorzaak onbekend, kan optreden
na forse fysieke inspanning of een trauma (verwonding, insektensteek, biopt,
operatie, donorplaats). Komt vaker voor bij mannen dan bij vrouwen. Het ontstaat
meestal op jong-volwassen leeftijd, maar wordt ook gezien bij kinderen.
Klinisch beeld:Acute pijn gepaard gaande met een symmetrische
erythemateuze zwelling van lichaamsdelen, meestal extremiteiten, soms de flanken.
Handen, voeten en het gelaat blijven gespaard. De zwelling verandert in een
geïndureerde plaque (fibrose). Vaak is er dan een "cobblestone aspect" te zien.
Doordat de fascie is aangedaan kunnen spiergroepen van elkaar worden gescheiden.
Zodoende ontstaat er een
groove sign, een demarcatielijn.
Ook lijken de venen dieper in de huid te gaan liggen. Uiteindelijk wordt de
huid gerimpeld als de ziekte voortschrijdt (
peau d'orange).
De fibrose in de fascie kan tenslotte leiden tot bewegingsbeperking van handen/voeten
vanwege contracturen. Het fenomeen van Raynaud is altijd afwezig.
|
|
|
peau d'orange
aspect |
groove
sign |
groove
sign |
De voorgeschiedenis vermeldt bij enkele patiënten gelokaliseerde sclerodermie
(morfea/DSScl). Zodoende vermoedt men dat eosinofiele fasciitis een vorm van
sclerodermie (cq diepe vorm van morfea) kan zijn.Eosinofiele fasciitis kan ook
volgen op of samengaan met een interne maligniteit (o.a. hematologische maligniteiten,
Hodgkin lymfoom). Het beeld kan verbeteren na een beenmergtransplantatie.
Eosinofiele fasciitis wordt ook gezien als late manifestatie van chronische
GVHD na een allogene stamceltransplantatie. GVHD kan onderverdeeld worden in
twee klinische categorieën: lichenoid en sclerodermoid. Lichen sclerosus (LS),
morfea-achtig en eosinofiele fasciitis (EF) zijn alledrie een vorm van het sclerodermoid-type.
LS wordt vaker gezien als eerste cutane manifestatie van GVHD. De laesies zijn
oppervlakkig en bevinden zich met name in de nek en op het bovenste deel van
de romp. De morfea-achtige laesies zijn circumscript en bevinden zich meestal
op het onderste deel van de romp. EF uit zich als diepe diffuse vorm met de
hierboven beschreven acute klinische verschijnselen en symptomen. Deze drie
vormen kunnen tegelijkertijd aanwezig zijn bij de patiënt. De gemiddelde tijdsduur,
tot de eerste symptomen optreden, is 740 dagen na de transplantatie. De prognose
is goed, de meeste patiënten herstellen volledig.
Diagnostiek
en PA:De diagnose wordt gesteld o.b.v. het klinisch beeld en een
huidspierfascie biopt (excisiebiopt). De PA laat een dermale sclerose zien met
inflammatie en fibrosering van vet en de diepe fascies. De fascies zijn verdikt
en geïnfiltreerd met lymfocyten, plasmacellen, histiocyten en eosinofielen.
In het IF-biopt wordt neerslag gezien van IgG en C3-complement in de diepe fascie.
Een aantal van deze verschijningen worden ook gezien bij progressieve systemische
sclerose en sclerodermie.
De autoimmuun-serologie is niet afwijkend, bij
het overige onderzoek wordt eosinofilie, hypergammaglobulinaemie en een verhoogd
BSE vastgesteld.
Het is noodzakelijk een volledig bloedbeeld te bepalen om
hematologische afwijkingen/maligniteiten als onderliggend lijden uit te sluiten
(M. Kahler, polycythemia vera, perifeer T-cel lymfoom, IgA-nefropathie en idiopathische
hypercalciemie).
MRI kan bijdragen aan het stellen van de diagnose en het
bepalen een geschikte lokatie voor het afnemen van het huidspierfascie biopt.
Tevens is het geschikt om het effect van de behandeling te evalueren, namelijk
de afname van de zwelling bijhouden.
Therapie:In
principe is de aandoening self-limiting. Echter indien dit niet het geval is
kan men behandelen met systemische corticosteroiden. Hoe sneller de therapie
wordt gestart, hoe beter het uiteindelijke effect van de medicatie.
R/ prednison
40-60 mg per dag, langzaam (in enkele maanden) de dosis afbouwen.
R/ hydroxychloroquine 200-400 mg.
R/ ciclosporine 5,0 mg/kg afbouwen tot 2,5 mg/kg.
R/ methotrexaat.
R/ cimetidine 400 mg 3-4 dd.
R/ PUVA therapie.
R/ azathioprine.
Ondersteunende therapie:Chirurgisch: In het geval van
een carpaal tunnel syndroom is chirurgische decompressie geïndiceerd. Fysiotherapie
kan nodig zijn voor de lichaamsdelen die moeizaam bewegen.
Differentiële
diagnose:Sclerodermie. Hierbij wordt echter vaak sclerodactylie
en/of het Raynaud fenomeen gezien. Serologische markers: ANA, anti-Scl-70 (zeer
specifiek), anti-SSA positief. Vaak is er een associatie met afwijkingen in
de nieren, longen, gastroenerologisch en cardiaal. Tevens bestaat er een onderscheid
doordat eosinofiele fasciitis acuut ontstaat, perifeer een eosinofilie veroorzaakt
en meestal goed reageert op corticosteroiden.
Eosinofilie-myalgia
syndroom (EMS)Het
eosinofilie
myalgia syndroom werd in de tachtiger jaren voor het eerst beschreven. Het
wordt gekarakteriseerd een eosinofilie en een van de volgende symptomen: gegeneraliseerde
myalgie, pneumonie, myocarditis, neuropathie, encephalopathie en fibrose. Het
klinisch beeld kan soms niet worden onderscheiden van een eosinofiele fasciitis.
Er is een causaal verband met inname van een grote hoeveelheid van L-tryptofaan.
Klinisch beeld: oedeem, jeuk, een erythemateuze rash, haarverlies en veranderingen
die suggestief zijn voor een fasciitis (peau d'orange en morfea-achtige laesies).
Het kan systemisch voorkomen waardoor andere organen worden aangedaan zoals
bijv de longen, het hart en het zenuwstelsel. Het histologisch beeld wordt bepaald
door veel inflammatoire cellen in het perimysium en de fascie. De behandeling
bestaat uit prednison echter veel symptomen persisteren.
Het
toxic-oil syndromeVoor het eerst beschreven na een epidemie in
Spanje welke 25.000 mensen trof in 1981. Het werd veroorzaakt door het consumeren
van gedenatureerde druivenpitolie dat verkocht was als olijfolie. Het syndroom
heeft de eigenschappen van een toxisch allergische reactie. In de acute fase
gaat dit gepaard met een morbiliforme uitslag, jeuk, koorts, interstitiële pneumonitis,
myalgie en leverfunctiestoornissen. Ongeveer 5% van de patiënten heeft last
van epileptische aanvallen en encephalopathie. Enige maanden na het ontstaan
van de klachten begint de chronische fase. Patiënten krijgen ernstige neuromusculaire
afwijkingen, gegeneraliseerd oedeem, sclerodermie-achtige huidlaesies, gewrichtscontracturen
en pulmonale hypertensie. Het histopathologisch onderzoek toont hetzelfde beeld
als dat van het eosinofiel-myalgie syndroom. In beide aandoeningen is de eerste
beschadiging vasculair.
Referenties
1. |
Schaffer JV, Mc Niff JM, Seropian S, Cooper
DL, Bolognia JL. Lichen sclerosus and eosinophilic fasciitis as
manifestations of chronic graft-versus-host-disease: Expanding the
sclerodermoid spectrum. JAAD 2005:53:591-601. |
2. |
Bukiej A, Dropiński J, Dyduch G, Szczeklik
A. Eosinophilic fasciitis successfully treated with cyclosporine.
Clin Rheumatol 2005;24:634-636. |
3. |
Lebwohl, Treatment of skin disease 2002,
174-175. |
Auteur(s):A.J. Jensema. Dermatoloog, OLVG, Amsterdam.
dr. Jan R. Mekkes. Dermatoloog, Amsterdam UMC.