Incontinentia pigmenti is een zeldzame (ongeveer 1
op de 50.000 pasgeborenen) genodermatose (
OMIM
308300), voor het
eerst beschreven door Garrod in 1906. In 1926 beschreef Bloch hetzelfde ziektebeeld,
2 jaar later Sulzberger. Het is een neurocutane aandoening, waarbij pasgeborenen
binnen 2 weken
huidafwijkingen krijgen. Bij 30-50%
van de meisjes met Incontinentia pigmenti komen
neurologische afwijkingen
voor, bij 35%
oogafwijkingen, bij 70%
tand- en kaakafwijkingen. De ernst wordt vooral bepaald door de
oogklachten en de neurologische afwijkingen. De meeste patiënten hebben de ziekte
in een lichte vorm.
Er worden 2 vormen onderscheiden, IP1 en IP2:
IP1: zeldzaam optredende vorm, translocatie op het
X chromosoom, alleen pigmentafwijkingen.
IP2: klassieke
X-linked, dominant overervend syndroom (mutatie in het NEMO gen), waarbij de
huid is aangedaan en er soms sprake is van betrokkenheid van de ogen, zenuwstelsel
en skelet. 95-98% is vrouw. In principe lethaal voor jongens. Jongens die overleven
hebben soms Klinefelter of mosaïcismen van het X chromosoom, waardoor de helft
van de cellen dan niet is aangedaan.
Pathogenese:
Incontinentia pigmenti wordt bij ca 80% van de patiënten veroorzaakt door mutaties
in het gen voor
NEMO (nuclear factor-kappa-B essential
modulator, synoniem inhibitor-kappa-B-kinase). Het NEMO-eiwit reguleert de transcriptie
van verschillende genen en is betrokken bij de activering van
NF-kappa-B
dat o.a. beschermt tegen apoptose. Cellen met een NEMO-genmutatie gaan makkelijker
in
apoptose. Vanwege de locatie van het gen op het
X chromosoom (Xq28) hebben dochters 50% kans op (dragerschap van) incontinentia
pigmenti en eindigt 50% van de zwangerschappen van een zoon in een miskraam,
omdat geen functioneel NEMO-eiwit wordt gemaakt. In de cellen van de vrouw is
slechts één van haar twee X-chromosomen actief, het andere is geïnactiveerd.
Het patroon van X-inactivatie (lyonisatie) is willekeurig en verschilt per vrouw.
De mate waarin een vrouw met een NEMO-genmutatie verschijnselen van incontinentia
pigmenti ontwikkelt, is afhankelijk van haar X-inactivatiepatroon. Inactivatie
treedt vroeg op in de embryonale ontwikkeling, met als gevolg dat er hele cellijnen
zijn, afkomstig uit 1 cel met de afwijking. Dit verklaart het patroon van de
Blaschko lijnen. Er ontstaat aanvankelijk inflammatie
rond gemuteerde keratinocyten, vervolgens postinflammatoire hyperpigmentatie
en later destructie van cellen met het gemuteerde X chromosoom met atrofie en
littekenvorming.
|
|
|
incontinentia
pigmenti |
incontinentia
pigmenti |
incontinentia
pigmenti |
|
|
|
incontinentia
pigmenti |
incontinentia
pigmenti |
incontinentia
pigmenti |
|
|
|
vesiculobulleuze
stadium |
vesiculobulleuze
stadium |
verruceuze
stadium |
|
|
|
hyperpigmentatie
stadium |
hyperpigmentatie
stadium |
atrofische
stadium |
Klinisch beeld:De huidlaesies verlopen volgens
de
Blaschko lijnen. Er zijn 4 stadia, die
gelijktijdig aanwezig kunnen zijn:
Stadium I (vesiculobulleuze
stadium): kan in utero optreden, maar meestal in de eerste 2 weken.
Lineair of krulvormig gerangschikte vesikels, pustels en bullae op een erythemateuze
bodem, vooral op bil, flanken, extremiteiten, meestal niet in gelaat, soms wel
op behaarde hoofd. Deze laesies drogen op, worden soms noduli of plaques binnen
dagen tot een paar weken. Verdwijnen spontaan. PA: eosinofiele granulocyten
in spongiotische vesikels en in het dermale infiltraat. In de epidermis dyskeratotische
keratinocyten.
Stadium II (verruceuze stadium):
ontstaat rond de 2e tot de 8e levensweek. Bestaat uit wratachtige, hyperkeratotische
papels en plaques. PA: acanthose, papillomatose en hyperkeratose. Verspreid
dyskeratotische cellen in de epidermis. De basale cellaag toont vacuolisatie.
In de dermis is een gering infiltraat met eosinofiele granulocyten.
Stadium III (gehyperpigmenteerde stadium): grijsbruine
pigmentaties. Ontstaat na enkele maanden, maar kan ook al bij de geboorte aanwezig
zijn als de eerste stadia overgeslagen worden of zich reeds in utero hebben
voorgedaan. In de loop der jaren vervagen de hyperpigmentaties en verdwijnen
tenslotte (niet altijd). PA: toename van melanine in de melanofagen in de oppervlakkige
dermis, soms ook in de basale epidermis.
Stadium IV (gehypopigmenteerde/atrofische
stadium): littekenachtige ingezonken afwijkingen, soms met hypopigmentatie,
vanaf de tienerjaren. Soms focale anhidrosis, dystrofie van de nagels en een
verlittekenende alopecia.
Overige symptomen:
Neurologische afwijkingen: psychomotorische retardatie, microcefalie, ataxie,
epilepsie, halfzijdige verlamming (meestal spastisch), tetraplegie. In de neonatale
periode wordt soms een acute, ernstige, soms letaal verlopende encefalopathie
gezien met convulsies, bewustzijnsstoornissen en uitvalsverschijnselen. Sporadisch
is dit ook bij peuters en kleuters beschreven. Sommige kinderen maken meerdere
episoden door. Bij beeldvormend onderzoek (bij voorkeur MRI) worden hierbij
hemorragische infarcten gezien. In de stationaire fase hierna ziet men tekenen
van atrofie en een resttoestand na mogelijke infarcering.
Oogafwijkingen:
o.a. blindheid, opticusatrofie, afwijkende retina, cataract, pseudoglioma, uveïtis,
strabismus. Retinapigmentatieafwijkingen (vlekkerige diffuse gebieden van hypopigmentatie).
Het netvlies is perifeer (meer anterieur in het oog) vaak minder goed doorbloed,
er zijn dan gebieden van non-perfusie van de retina. Omdat de ischemische retinacellen
vasoproliferatieve factoren afscheiden, kan reactieve neovascularisatie van
retinavaten optreden. Deze vaatwoekering van de netvliesvaten kan gemakkelijk
het netvlies lostrekken van het vaatvlies. Tot de leeftijd van 5-6 jaar is regelmatige
controle van het netvlies op perifere netvliesischemie, retinale neovascularisatie
en netvliesplooien wenselijk.
Tanden: vertraagd doorkomen van de
tanden, hypodontie (missende tanden), microdontie, abnormaal gevormde tanden
(rond, conisch of spitsvormig), micrognatie en prognatie
Botten:
schedel en palatum afwijkingen, scoliosis.
Nagels: onychodystrofie.
Zie onder
nagelafwijkingen.
Haren: het haar kan dun tot spaarzaam zijn, (cicatriciële)
alopecia treedt op bij ongeveer
35%. Soms is er een
woolly hair naevus.
DD:Stadium
1: infectieuze oorzaak (
waterpokken,
herpes simplex,
impetigo bullosa),
dermatitis herpetiformis,
pemphigus vulgaris,
bulleus pemphigoïd, epidermolysis bullosa,
bulleuze LE,
lineaire IgA dermatose.
Stadium 2:
ILVEN (inflammatoire lineaire verruceuze
epidermale naevus). Zie onder
epidermale
naevi.
Stadium 3:
Linear
and whorled nevoid hypermelanosis,
lineaire epidermale naevus,
lineaire lichen planus, lichenoïde drug
eruption,
lichen striatus,
reticulaire hyperpigmentatie.
Stadium 4: segmentale
nevus depigmentosus,
hypomelanosis van Ito,
segmentele vitiligo,
lineaire epidermale naevus.
Onderscheiding
met linear and whorled hypermelanosis (LWNH) en met naevus depigmentosus van
Ito: geen voorafgaande inflammatie. Chromosomaal mosaïcisme. Bij IP stadium
3 veel meer dermale hyperpigmentatie dan bij LWNH.
Diagnostiek:
De diagnose kan meestal worden gesteld op het klinisch beeld, eventueel met
het biopt als aanvulling. Vaak eosinofilie in het bloed (tot 50% eo's), aan
te tonen met een handdiff van een druppeltje bloed.Via de klinisch geneticus
kan het gen worden bepaald. De geneticus kan ook de familie analyseren en adviseren.
Prenatale diagnostiek is ook mogelijk. Het is moeilijk om een besluit te nemen
over abortus bij aangedane zwangerschappen, omdat de ziekte erg variabel is:
de meeste meisjes die geboren worden met het gen hebben een milde vorm van de
ziekte.
Therapie:Geen, afwachtend beleid, de huidafwijkingen
gaan vanzelf over met achterlating van pigmentverschillen en soms wat atrofische
littekens. Controle door de kinderoogarts en bij de geringste aanwijzing voor
neurologische afwijkingen door de kinderneuroloog. Counseling en gendiagnostiek
door de klinisch geneticus. Eventuele niet huidgerelateerde aandoeningen, zoals
oogafwijkingen en tandafwijkingen kunnen meestal goed behandeld worden door
de betreffende specialisten.
Referenties
1. |
Oranje AP, Arts WFM, Wagner A, van der Hout
AH, Simonsz HJ. Van gen naar ziekte; incontinentia pigmenti en het
NEMO-gen. Ned Tijdschr Geneeskd 2005;149:1682-1685. |
2. |
Hadj-Rabia S, Froidevaux D, Bodak N, Hamel-Teillac
D, Smahi A, Touil Y, et al. Clinical study of 40 cases of incontinentia
pigmenti. Arch Dermatol 2003;139:1163-1170. |
3. |
Smahi A, Courtois G, Vabres P, Yamaoka S,
Heuertz S, Munnick A, et al. Genomic rearrangement in NEMO impairs
NF-kappaB activation and is a cause of incontinentia pigmenti. The
International Incontinentia Pigmenti (IP) Consortium. Nature 2000;405:466-472. |
4. |
Aradhya S, Woffendin H, Jakins T, Bardaro
T, Esposito T, Smahi A. A recurrent deletion in the ubiquitously
expressed NEMO (IKK-gamma) gene accounts for the vast majority of
incontinentia pigmenti mutations. Hum Mol Genet 2001;10:2171-2179. |
5. |
Berlin AL, Paller AS, Chan LS. Incontinentia
pigmenti: a review and update on the molecular basis of pathophysiology.
J Am Acad Dermatol 2002;47:169-90. |
6. |
Lee AG, Goldberg MF, Gillard JH, Barker PB,
Bryan RN. Intracranial assessment of incontinentia pigmenti using
magnetic resonance imaging, angiography, and spectroscopic imaging.
Arch Pediatr Adolesc Med 1995;149:573-580. |
Auteur(s):dr. Jan R. Mekkes. Dermatoloog, Amsterdam
UMC.
Michiel Appelman. Dermatoloog, Sint Lucas / Andreas ZH Amsterdam.