Kaposi sarcoom (sarcoma idiopathicum multiplex haemorrhagicum)
werd voor het eerst beschreven door de Hongaarse dermatoloog Moritz
Kaposi in 1872. Hij beschreef
het klassieke niet HIV-geassocieerde type. Tegenwoordig wordt het Kaposi sarcoom
vooral gezien bij HIV patiënten waarbij HAART nog niet gestart is of niet plaatsvindt.
Het Kaposi sarcoom wordt beschouwd als een laaggradig maligne vasculaire tumor.
Het is een spoelceltumor, waarschijnlijk van endotheliale origine. Het is controversieel
of Kaposi sarcoom een neoplasie of een hyperplasie betreft. Het klinisch beeld
varieert van minimale mucocutane tot uitgebreide viscerale betrokkenheid. Bij
gedissemineerde ziekte is het onduidelijk of het metastasen of multifoci betreffen.
Etiologie:Humaan herpesvirus 8 (HHV-8) induceert Kaposi
sarcoom. HHV-8 wordt via speeksel overgebracht.
Indeling:
Indeling in 4 groepen:
1.
Klassieke type: zeldzame,
langzaam progressieve laesies, meestal pretibiaal of op de voeten, m.n. bij
oudere mannen van Mediterrane of Joodse afkomst. Man : vrouw = 10-15 : 1. Leeftijd:
50-70 jaar. Tot 30% ontwikkelt een tweede neoplasie (meestal non-Hodgkin lymfoom).
2.
Endemische of Afrikaanse type: meest voorkomend
in equatoriaal Afrika. Gelijke incidentie onder mannen en vrouwen. Leeftijd:
35-40 jaar. Niet geassocieerd met immuundeficiënties. Kent fataal beloop.
3.
Immuungecompromitteerden: patiënten met orgaantransplantatie
en immuunsuppressie (bij congenitale immuundeficiëntie: geen verhoogde kans
op kaposi sarcoom). Klinisch vergelijkbaar met klassieke type. Het is ook mogelijk
dat HHV-8 besmetting plaatsvindt via het donororgaan. Veelal in remissie na
verminderen of staken van immuunsuppressie.
4.
AIDS-gerelateerd:
meest voorkomende en meest agressieve vorm van kaposi sarcoom. Met name bij
AIDS-patiënten met een laag aantal CD4-cellen. Na de introductie van HAART is
de morbiditeit en de mortaliteit significant verminderd a.g.v. immuunrestoratie.
Maar ook bij een goed CD4 getal kunnen toch Kaposi sarcomen ontstaan, soms met
fatale afloop.
Mogelijk is er nog een vijfde groep:
5.
MSM-gerelateerd klassiek Kaposi sarcoom: in recente studies
is gevonden dat in de groep patiënten met een klassiek Kaposi sarcoom, dus niet
endemisch en niet hiv-gerelateerd, een relatief groot deel (28%) van de patiënten
homosexuele mannen betrof. Het Kaposi sarcoom lijkt in een verhoogde frequentie
voor te komen bij homosexuele mannen die geen hiv hebben. Dit wijst er op dat
het HHV8 virus onafhankelijk van het hiv virus kan worden overgedragen in de
MSM groep. De patiënten in deze groep waren jonger, hadden minder ernstige ziekte,
minder laesies, minder betrokkenheid van de bovenste extremiteiten, minder lymfoedeem,
maar wel meer genitale laesies. Het HHV8 virus kan via sexueel contact worden
overgedragen, maar ook via speeksel of oro-anaal contact.
Klinisch
beeld:Een of meer niet jeukende, niet pijnlijke huidafwijkingen,
meestal op de onderste extremiteiten, gelaat (neus), mondholte (tot 30%) en
genitaliën, bestaande uit ovale, erythemateuze maculae, papels en plaques tot
paars - zwarte nodi en tumoren variërend van enkele mm tot enkele cm in doorsnede.
Er bestaat ook een
hyperkeratotische
variant. Soms verlopen de Kaposi tumoren volgens de lijnen van Blaschko.
Soms constrictieve plaques t.p.v. de extremiteiten waardoor lymfoedeem. Kan
overal op de huid voorkomen. Soms ontstaat het in plaatsen die blootgesteld
zijn aan een mild trauma (
Köbner fenomeen).
Organen kunnen ook aangedaan zijn, m.n. gastrointestinaal (in 40% van de patiënten),
lymfeklieren en longen.
Histologie:Histologisch beeld varieert nauwelijks
tussen de verschillende subtypen. De histologie is wel afhankelijk van het ziektestadium.
'Patch' stadium: proliferatie van kleine vaten in de oppervlakkige dermis met
een mild infiltraat, bestaande uit lymfocyten en plasmacellen.
'Plaque' stadium:
vasculaire proliferatie tot in de diepe dermis en soms de subcutis. Spoelcellen
(met expressie van endotheelmarkers) nemen de plaats van het dermale collageen
in. Karakteristiek: tussen de spoelcellen ontstaan 'slit-like' ruimten, gevuld
met erytrocyten.
Meestal afwezigheid van atypie, mitosen en pleiomorfisme;
komt soms voor in late stadia.
![Histologie Kaposi sarcoom (klik op foto voor vergroting) [bron: Kevin Kwee / Afdeling Pathologie MUMC] Histologie Kaposi sarcoom](../../../pacoupes/thumbnails/Kaposi-sarcoom-1.jpg) |
![Histologie Kaposi sarcoom (klik op foto voor vergroting) [bron: Kevin Kwee / Afdeling Pathologie MUMC] Histologie Kaposi sarcoom](../../../pacoupes/thumbnails/Kaposi-sarcoom-2.jpg) |
ingescande coupe (zoom) |
ingescande coupe (zoom) |
Bron
hoge resolutie PA-foto's: Kevin Kwee en Afdeling Pathologie MUMC. Klik
op de afbeelding om in te zoomen.
Aanvullende diagnostiek:Screening voor interne
betrokkenheid: alléén bij klachten.
- Faeces onderzoeken op occult bloed.
Indien afwijkingen ' endoscopie.
- X-thorax. Indien afwijkingen ' bronchoscopie
DD:'Patch' stadium:
purpura,
hematoom,
angiosarcoom,
hemangioom,
dermatofibroom.
Nodulaire stadium: veneuze en lymfatische malformaties,
granuloma teleangiectaticum,
blue nevus,
cutane metastasen,
leukemie,
lymfomen,
bacillaire angiomatosis,
Kaposiform hemangioendothelioma, spoelcel hemangioom
en
angiosarcoom,
cutane polyarteritis nodosa,
erythema elevatum diutinum.
Therapie:Hoog recidief percentage. Doel behandeling:
symptoombestrijding, preventie van ziekteprogressie, tumorkrimp tegen oedeem.
Bij immunocompetente patiënten met een stabiel beeld is behandeling niet noodzakelijk,
kaposi sarcoom is namelijk zelden fataal. Immuungecompromitteerden (transplantatiepatiënten):
dosering verlagen van de immuunsuppressieve medicatie, zonder orgaanafstoting
te induceren. Als patiënten calcineurine inhibitoren zoals ciclosporine of tacrolimus
gebruiken dan deze vervangen door een mTOR-inhibitor (sirolimus, everolimus);
deze remmen de angiogenese via downregulatie van VEGF en verminderde endotheliale
respons op VEGF. Bij HIV patiënten die op anti-retrovirale therapie worden gezet
expectatief beleid, de tumoren kunnen verdwijnen als de afweer verbetert. Eventueel
camouflage.
1. Lokale behandeling:

Cryotherapie.

Chirurgie
bij solitaire laesies.

Electrocoagulatie
bij (kleine) solitaire laesies.

Lasertherapie
(CO2-laser).

Radiotherapie.
Lokaal of total body electronen radiatie (electronbeam).
R/ intralesionale
injectie met vinblastine 0.2-0.3 mg/ml, 0.2 ml/cm
2.
Ampul van 10 mg oplossen in 10 mg solvens. Deze stock-oplossing van 1 mg/ml
kan onverdund of verdund (tot 1:10) worden ingespoten. De geadviseerde sterkte
wisselt sterk in de verschillende richtlijnen. In Emedicine en
Duitse protocollen wordt
0.1-0.2 mg/cm
2
geadviseerd (maximum dosis). Dit zonodig eens per 2-4 weken herhalen. Om deze
sterkte te halen moet de oplossing van 1 mg/ml onverdund worden ingespoten (het
volume is dan 0.1-0.2 ml per cm
2).
Uit ervaringen opgedaan in de beginperiode van de AIDS epidemie blijkt dat een
1:5 verdunning (0.2 mg/ml) ook effectief is. Ook Amerikaanse richtlijnen gaan
uit van een oplossing van 0.2-0.3 mg/ml. Voor het goed infiltreren van een laesie
van 1 cm
2
is een volume van 0.1-0.2 ml nodig. Een groter volume inspuiten is fysiek ook
niet mogelijk. Verdunnen kan met lidocaïne, maar het is zeer dubieus of dat
uitmaakt voor de pijn. De pijn wordt veroorzaakt tijdens het inspuiten, en daarvoor
werkt lidocaïne te traag, en er ontstaat pijn door celverval en een ontstekingsreactie,
met name de eerste 2 dagen, en dan is lidocaïne al weer uitgewerkt.
R/ intralesionale
injectie met bleomycine.
R/ Panretin (alitretinoïne gel 0.1%). Niet in Nederland
verkrijgbaar.
2. Systemische behandeling bij uitgebreide
of snel progressieve huidlaesies, symptomatische orgaanbetrokkenheid, lymfoedeem
of IRIS.R/ AIDS-gerelateerd: start HAART.
R/ chemotherapie,
o.a. vincristine, doxorubicine, daunorubicine, bleomycine, anthracycline). Bijvoorbeeld
Caelix (liposomaal doxorubicine) 20 mg/m
2
1 keer per maand.
R/ antivirale therapie (anti-HHV-8) lijkt veelbelovend.
R/ thalidomide.
R/ Taxol (paclitaxel).
R/ Glivec (imatinib).