MILIA (MILIUM, GERSTEKORREL) home ICD10: L72.0

Een milium (meervoud: milia) is een kleine subepidermale cyste gevuld met keratine. In het Nederlands wordt het een gerstekorrel genoemd (Engels: milk spot, oil seed). Milia komen heel vaak (40-50%) voor bij pasgeborenen (neonatale milia), meestal op of rond de neus, soms bovenop het hoofd of op de romp. Deze neonatale of primaire milia, die ontstaan uit nog niet goed ontwikkelde vellushaar follikels gaan vanzelf weer over binnen een paar weken. Bij pasgeborenen kunnen ze ook voorkomen in de mondholte, op de mucosa (Epstein pearls) of op het verhemelte (Bohn nodules). Bij volwassenen zitten ze meestal in het gelaat, vooral rond de ogen, op de oogleden en op de wangen. Er is ook een variant waarbij talloze milia rond de oren ontstaan (milia en plaque).
Op latere leeftijd kunnen milia spontaan ontstaan (primaire milia, ook uitgaande van vellushaar follikels), of na een beschadiging van de huid waarbij een afvoergang van een pilosebaceous unit (haartalgkliercomplex), of van een eccriene zweetklier afgesloten is geraakt (secundaire milia). Men neemt aan dat deze secundaire milia vooral uitgaan van de afvoergangen van zweetklieren. De cysten zijn klein (veel kleiner dan epidermoid cysten) en liggen oppervlakkig omdat ze uitgaan van het bovenste, intra-epidermaal gelegen gedeelte van de zweetklier, het acrosyringium. De inhoud bestaat niet uit zweet of talg maar uit keratine oftewel hoornschilfers afkomstig van de epitheliale bekleding van de afvoergangen.

Neonatale (primaire) milia Milia Milia en plaque
neonatale (primaire) milia secundaire milia milia en plaque


DD: acne, folliculitis, pyodermie, chlooracne, vellushaarcysten, syringomen, tricho-epitheliomen, andere adnextumortjes, milia-like calcinosis cutis, amyloidose, folliculaire mucinosis, naevus comedonicus, Favre-Racouchot syndroom, xanthomata, colloid milia.


Indeling van milia:
Primaire milia Ontstaan spontaan, vooral bij neonaten, maar soms ook bij kinderen en volwassenen.
Zitten meestal rond de neus (neonaten) of rond de ogen, op de wangen, voorhoofd, genitaliën.
Gaan bij neonaten vanzelf over, bij oudere kinderen en volwassenen meestal niet.
Gaan uit van (nog niet goed ontwikkelde) haartalgkliercomplexen met daarin vellusharen.
Juveniele milia Multipele milia in het kader van een syndroom zoals het Bazex-Dupre-Christol syndroom, basaalcel naevus syndroom, Gardner syndroom, pachyonychia congenita, Rombo syndroom, en andere genetische afwijkingen / syndromen.
Bij jonge kinderen, kunnen congenitaal zijn (vanaf de geboorte aanwezig) of later ontstaan.
Milia en plaque Multiple milia, gegroepeerd in 1 gebied, soms met ontstekingsverschijnselen.
Voorkeurslokalisaties: op de oogleden, achter en rond het oor, of op de wangen.
Komt voor bij kinderen en volwassenen (vooral bij vrouwen van middelbare leeftijd).
Kan geassocieerd zijn met pseudoxanthoma elasticum, CDLE, lichen planus, hidradenitis.
DD: chlooracne, vellushaarcysten, naevus comedonicus.
Multiple eruptive milia Uitbarsting van multipele milia, die in enkele weken verschijnen over het hele lichaam.
Vooral in het gezicht, de bovenarmen en het bovenlichaam.
De oorzaak is onbekend.
Veroorzaakt geen klachten, soms wat jeuk
DD: eruptieve vellushaarcysten, milia-like calcinosis cutis, multipele syringomen
Traumatische milia
(secundaire milia)
Gaan uit van de eccriene zweetklieren, inhoud bestaat uit hoornschilfers (keratine).
Ontstaan na beschadiging van de epidermis, doordat het acrosyringium geblokkeerd is geraakt tijdens het proces van re-epithelialisatie.
Komt o.a. voor na brandwonden, na zonverbranding, na blaarziekten waaronder bulleus pemphigoid, lineaire IgA dermatose, porphyria cutanea tarda (op de handruggen en dorsum vingers), na cryotherapie, na dermabrasie, en na radiotherapie.
Drug-induced Kan ontstaan na lokale therapie met b.v. peeling cremes, 5-fluorouracil crème, PDT, imiquimod, corticosteroïden, stikstof mosterd applicatie.
Kan ook ontstaan bij geneesmiddelen die een drug induced acne veroorzaken of waarbij verval van de wand van de zweetklier of haarfollikel kan optreden (EGFR remmers).


PA:
Histologisch onderzoek is meestal niet nodig omdat het klinisch beeld duidelijk is. Soms moet toch een biopt worden afgenomen, bijvoorbeeld bij multipele laesies om het onderscheid te maken met vellushaarcysten, syringomen, milia-like calcinosis, etc. De histologie toont een kleine, in de oppervlakkige dermis gelegen epidermoid cyste, gevuld met hoornlamellen (keratine). De cyste heeft een complete epitheliale bekleding inclusief een stratum granulosum. De histologie is identiek aan de grotere en vaak dieper liggende epidermoidcysten (die ook wel, ten onrechte, atheroomcysten worden genoemd). De cysten bij primaire milia zoals bij neonaten worden gezien gaan uit van nog niet goed ontwikkelde haarfollikels met daarin vellusharen. De secundaire cysten die op oudere leeftijd ontstaan gaan uit van de afvoergang van eccriene zweetklieren, deze kunnen soms nog onder de cyste worden gezien.

Histologie milium
ingescande coupe (zoom)



Therapie:
Milia gaan vaak vanzelf weer over. Persisterende milia kunnen worden verwijderd door een arts of schoonheidsspecialiste, of na goede instructie door de patiënt zelf. De huid ontsmetten met chloorhexidine in alcohol en met de punt van een mesje of met een scherpe naald een klein sneetje maken over de milia. Vervolgens de inhoud exprimeren met de hand, of met een comedonenquetscher of paperclip. Na afloop nogmaals desinfecteren. Bij grote milia kan eventueel lokale verdoving worden toegepast. Knijpen in een milium zonder dat de cyste is geopend is uit den boze (ruptuur verkeerde kant op, ontsteking). Een milium kan recidiveren.
Een andere techniek is de milia aan te prikken en te coaguleren (inhoud verhitten) met een elektrocoagulatie naald. Dit maakt ook een gaatje.
Bij zeer veel milia, milia en plaque zijn systemische therapieën uitgeprobeerd (met wisselend succes) zoals Neotigason (acitretine), minocycline, of ablatieve behandelingen van het hele gebied (CO2 laser, erbium YAG laser, cryotherapie, dermabrasie), of lokale behandeling met tretinoïne crème 0.02-0.05% FNA.

Comedonen quetscher voor het uitdrukken van milia
comedonenquetscher


patientenfolder


Referenties
1. Berk DR, Bayliss SJ. Milia: a review and classification. J Am Acad Dermatol 2008;59(6):1050-1063.
2. Losada-Campa A, De La Torre-Fraga C, Cruces-Prado M. Milia en plaque. Br J Dermatol 1996;134(5):970-972.
3. Ratnavel RC, Handfield-Jones SE, Norris PG. Milia restricted to the eyelids. Clin Exp Dermatol 1995;20(2):153-154.
4. Akinduro OM, Burge SM. Congenital milia in the nasal groove. Br J Dermatol 1994;130(6):800.
5. Langley RG, Walsh NM, Ross JB. Multiple eruptive milia: report of a case, review of the literature, and a classification. J Am Acad Dermatol 1997;37(2 Pt 2):353-356.
6. Chappell JA, Burkemper NM, Semchyshyn N. Localized dyskeratotic plaque with milia associated with sorafenib. J Drugs Dermatol 2009;8(6):573-576.
7. Connelly T. Eruptive milia and rapid response to topical tretinoin. Arch Dermatol 2008;144(6):816-817.
8. Thami GP, Kaur S, Kanwar AJ. Surgical Pearl: Enucleation of milia with a disposable hypodermic needle. J Am Acad Dermatol 2002;47(4):602-603.
9. Sandhu K, Gupta S, Handa S. CO2 laser therapy for Milia en plaque. J Dermatolog Treat 2003;14(4):253-255.
10. Voth H, Reinhard G. Periocular milia en plaque successfully treated by erbium:YAG laser ablation. J Cosmet Laser Ther 2011;13(1):35-37.
11. van Lynden-van Nes AM, der Kinderen DJ. Milia en plaque successfully treated by dermabrasion. Dermatol Surg 2005;31(10):1359-1362.
12. Noto G, Dawber R. Milia en plaque: treatment with open spray cryosurgery. Acta Derm Venereol 2001;81(5):370-371.


Auteur(s):
dr. Jan R. Mekkes. Dermatoloog, Amsterdam UMC.

31-05-2023 (JRM) - www.huidziekten.nl W3C-html-4.01-valid



Diagnosecodes:
ICD10 L72.0 Epidermale cyste: milia
ICD10 L72.0 Epidermal cyst: milia
SNOMED 254679001 Milia
DBC 3 Benigne tumoren