Het
Schnitzler syndroom is een zeldzame huidziekte
met als belangrijkste twee kenmerken
chronische urticaria
en een
monoclonale IgM gammopathie. Daarnaast moeten
per definitie minstens 2 van de volgende criteria aanwezig zijn:
- intermitterende
(recurrente) koorts
- botpijnen
- artralgie of artritis
- lymfadenopathie
- hepatomegalie of splenomegalie
- leukocytose
- verhoogde bezinking (BSE)
- botafwijkingen radiologisch
De eerste verschijnselen zijn meestal chronische
urticaria, vooral op de romp en extremiteiten, en zelden of nooit in het gelaat,
de hals, of op handen en voeten. Ook geen angio-oedeem. Individuele galbulten
zijn meestal binnen 24 uur weer verdwenen en laten geen restschade achter zoals
pigment of blauwe plekken. Jeuk kan ontbreken in het begin, hetgeen bijzonder
is voor urticaria. Na verloop van tijd kan het wel gaan jeuken. Circa 90% van
de patiënten heeft herhaaldelijk perioden met koorts, meestal maar een paar
uur, soms 1-2 dagen. De frequentie van de koorts varieert van 2 x per jaar tot
dagelijks. Gewrichtspijn, botpijn en spierpijn komen vaak voor. Heup en tibia
zijn het meest aangedaan. Andere klachten zijn vermoeidheid, malaise, gewichtsverlies.
Het beeld is voor het eerst beschreven in 1972 door de Franse dermatologe Liliane
Schnitzler, maar het was al langer bekend dat chronische urticaria kan voorkomen
bij paraproteïnemie.
Het exacte mechanisme is niet bekend, verondersteld wordt een auto-inflammatoir
mechanisme. Er zijn IgG antistoffen tegen de high-affinity IgE receptor gevonden
en tegen interleukine 1 (IL)-1. Mogelijk behoort de ziekte tot de 'autoinflammatory
syndromes' (cryopyrin-associated periodic syndromes). Bij de
auto-inflammatoire syndromen
worden afwijkingen gevonden, erfelijk of verkregen, in proteïnen die betrokken
zijn bij de IL-1 pathway. Dat IL-1 een rol speelt blijkt uit het feit dat de
nieuwe IL-1 receptor antagonist anakinra effectief is bij het Schnitzler syndroom,
evenals rilonacept (IL-1 binding and neutralizing fusion protein), en canakinumab.
Mogelijk is ook IL-6 betrokken in de pathogenese.
Laboratoriumafwijkingen:
Alle patiënten hebben een verhoogd monoclonaal IgM (per definitie), meestal
het IgM-kappa isotype. Aan te vragen als
M-proteine-screening (eiwitspectrum, serum immunoelectroforese) en eventueel
bepaling van kwantitatief IgM (immunoglobulinen kwantitatief). M-proteine staat
voor monoklonaal proteïne, in dit geval wordt een piek verwacht in de gammaglobulinen
berusten op teveel IgM. Het kwantitatief IgM is verhoogd, meestal niet boven
de 10 g/L. De bezinking (BSE) en C-reactive protein (CRP) zijn meestal verhoogd,
complement C4 en C3 zijn normaal. Andere afwijkingen kunnen zijn leukocytose,
trombocytose en anemie. In beenmerg wordt bij circa 20% van de gevallen een
abnormale lymfocytaire proliferatie gezien, polyclonaal, en veel plasmacellen.
|
M-proteïne
piek in eiwitspectrum |
DD: Chronische
urticaria nno, chronische auto-immuun urticaria,
urticariële vasculitis,
hypocomplementaire urticariële vasculitis
(HUV),
vasculitis nno,
Still's disease,
hyper-IgD syndroom, verkregen C1-inhibitor deficiëntie, acute lupus erythematosus,
SLE,
cryopyrin-associated periodic
syndromes,
familial cold autoinflammatory syndrome,
Muckle-Wells syndroom, episodische
/ recurrente acute erythemen (zie onder
efflorescenties,
erythema).
PA:Het histologisch beeld van het
Schnitzler syndrome is een urticaria met veel neutrofielen (neutrophilic urticarial
dermatosis). Perivasculair is er een uitgebreid neutrofiel infiltraat, ook met
kernpuin (leukocytoclasia), maar toch is de vaatschade te gering om te spreken
van een echte leukocytoclastische vasculitis. Vasculitis kenmerken zoals endotheelzwelling,
erytrocyten extravasatie en fibrinoïde necrose ontbreken.
Indeling van de urticariële beelden op grond
van histologie: |
Dermatose: |
Histologisch beeld: |
gewone urticaria |
- perivasculair infiltraat, vooral mononucleair, met of zonder
eosinofielen - dermaal oedeem |
neutrofiele urticaria |
- vasculair en perivasculaire neutrofiele infiltraten, met of
zonder eosinofielen - dermaal oedeem |
neutrofiele urticariële dermatose |
- perivasculaire en interstitiele neutrofiele infiltraten, met
of zonder eosinofielen - leukocytoclasie |
urticariële vasculitis (leukocytoclastische vasculitis) |
- meer perivasculaire dan interstitiele neutrofiele infiltraten,
met of zonder eosinofielen - leukocytoclasie - fibrinoïde
necrose van de kleine vaten - endotheelzwelling - erytrocyten
extravasatie |
Sokumbi et al. JAAD 2012;67(6):1289-1295.
Prognose:De prognose hangt af van het beloop van
eventueel geassocieerde lymfoproliferatieve aandoeningen zoals de ziekte van
Waldenström of lymfomen (lymphoplasmacytic lymphoma, multiple myeloma, marginal
zone B-cell lymphoma). In circa 20-45% van de gevallen ontwikkelt zich uiteindelijk
een lymfoproliferatieve aandoening, meestal Waldenström.
Therapie:
In het verleden was het Schnitzler syndroom moeilijk te behandelen. Antihistaminica
hebben matig effect en hoge dosis corticosteroïden of andere immunosuppressiva
zijn nodig om het beeld tot rust te krijgen. Nu zijn er nieuwe selectieve middelen
zoals anakinra die een goed effect blijken te hebben.
R/ NSAIDS bij botpijnen
(geen effect op urticaria, kan urticaria juist verergeren).
R/ antihistaminica
(gedeeltelijk effect, matig effect).
R/ corticosteroïden.
R/ ciclosporine.
R/ PUVA therapie (symptoom onderdrukkend wat betreft de huid).
R/ colchicine.
R/ dapson.
R/ Kineret (anakinra) 100 mg (= 0,67 ml) s.c. eenmaal per dag.
Anakinra behoort tot de dure geneesmiddelen en kost ongeveer 1000 euro per maand
bij 1 injectie per dag.
R/ RoActemra (tocilizumab), gehumaniseerd monoklonaal
antilichaam gericht tegen de humane interleukine-6-receptor. 8 mg/kg lichaamsgewicht
als i.v. infusie gedurende 1 uur eenmaal per 4 weken, max. 800 mg per infusie.
R/ rilonacept (Regeneron). Dit middel was verkrijgbaar onder de naam Arcalyst,
als weesgeneesmiddel specifiek voor de zeldzame 'cryopyrine-geassocieerde periodieke
syndromen' (CAPS). Inmiddels is de registratie vervallen en het is niet duidelijk
of
rilonacept nog verkrijgbaar is.
R/ pefloxacin mesylate 2 dd 400 mg. Dit
is een antibioticum, behorend tot de fluoroquinolonen, waarvan een gunstig effect
beschreven is. Het middel is niet geregistreerd in Nederland.
Andere
immuno-modulerende middelen zoals rituximab, chloroquine, chlorambucil, cyclofosfamide,
azathioprine, plasmaferese, en intraveneuze immunoglobulinen zijn geprobeerd
zonder succes.
Referenties
1. |
Sokumbi O, Drage LA, Peters MS. Clinical
and histopathologic review of Schnitzler syndrome: The Mayo Clinic
experience (1972-2011). Journal of the American Academy of Dermatology
2012;67(6):1289-1295.
PDF. |
2. |
de Koning HD, Bodar EJ, van der Meer JW,
Simon A. Schnitzler Syndrome Study Group. Schnitzler syndrome: beyond
the case reports: review and follow-up of 94 patients with an emphasis
on prognosis and treatment. Semin Arthritis Rheum 2007;37:137-148. |
3. |
Schnitzler L. Lésions urticariennes chroniques
permanentes (érythème pétaloïde ?).Cas cliniques. J Dermatol Angers
1972;46B:Abstract 46. |
4. |
Pascual-Lopez M, Hernandez-Nunez A, Sanchez-Perez
J, Fernandez-Herrera J, Garcia-Diez A. Schnitzler's syndrome with
monoclonal IgG kappa gammopathy: good response to cyclosporin. J
Eur Acad Dermatol Venereol 2002;16:267-270. |
5. |
Sperr WR, Natter S, Baghestanian M, Smolen
J, Wolff K, Binder BR, et al. Autoantibody reactivity in a case
of Schnitzler's syndrome: evidence for a Th1-like response and detection
of IgG2 anti-FcepsilonRIalpha antibodies. Int Arch Allergy Immunol2000;122:
279-286. |
6. |
Shinkai K, McCalmont TH, Leslie KS. Cryopyrin-associated
periodic syndromes and autoinflammation. Clin Exp Dermatol 2008;33:1-9. |
7. |
Gilson M, Abad S, Larroche C, Dhote R. Treatment
of Schnitzler's syndrome with anakinra. Clin Exp Rheumatol 2007;25:931. |
8. |
Asli B, Bienvenu B, Cordoliani F, Brouet
JC, Uzunhan Y, Arnulf B, et al. Chronic urticaria and monoclonal
IgM gammopathy (Schnitzler syndrome): report of 11 cases treated
with pefloxacin. Arch Dermatol 2007;143:1046-1050. |
Auteur(s):dr. Jan R. Mekkes. Dermatoloog, Amsterdam
UMC.