Vitiligo is een verworven pigmentstoornis gekenmerkt
door het ontstaan van
gedepigmenteerde maculae, veroorzaakt
door het verdwijnen van melanocyten in de epidermis. Ook de haren kunnen wit
worden (
poliosis). Het komt voor bij circa 0.5% van
de populatie. Het kan op iedere leeftijd ontstaan, meestal < 20 jaar. Vitiligo
kan emotioneel zeer belastend zijn, vooral als de plekken zichtbaar zijn, zoals
in het gelaat of op de handen. Bij een gepigmenteerde huid is het door het contrast
zeer zichtbaar. In Tropische landen, zoals India, waar het vaak voorkomt vormt
de aandoening een groter sociaal probleem, door vooroordelen, onwetendheid,
taboes, gebrek aan begrip, en verwarring van vitiligo met lepra of andere infectieziekten.
Klinisch beeld:Scherp begrensde gedepigmenteerde
maculae (vaak symmetrisch) van verschillende grootte en vorm, geleidelijk uitbreidend.
Soms een gehyperpigmenteerde rand, de lijnentekening in de lesie is normaal.
Voorkeurslocaties voor vitiligo zijn de regio anogenitalis, hand, rug, voeten,
gelaat, oksels en andere lichaamsplooien. Soms ook op slijmvliezen. Het kan
ontstaan op drukplaatsen, op plaatsen van herhaald trauma of letsel (
Köbner
fenomeen). Haren in de laesies kunnen wit of grijs zijn. De plekken kunnen
makkelijk verbranden in de zon vanwege de ontbrekende melanocyten.
Indeling van vitiligo: |
1. Gegeneraliseerde vitiligo of non-segmentale vitiligo (afgekort:
NSV) a. Focale vitiligo (slechts één of enkele
laesies aanwezig) b. Acrofaciale vitiligo
(distale deel extremiteiten en gelaat aangedaan)
c. Vulgaire vitiligo (talrijke laesies, symmetrisch verspreid over
gehele lichaam) d. Universele vitiligo (meer
dan 80% depigmentatie) 2. Segmentale vitiligo (afgekort: SV) |
Gegeneraliseerde vitiligo is per definitie symmetrisch. Bij slechts
één of enkele laesies (focale vitiligo) kan nog niet worden vastgesteld of het
een beginnende gegeneraliseerde vitiligo of een segmentale vitiligo is. De segmentale
vitiligo is unilateraal en wordt daarom ook unilaterale of zosteriforme vitiligo
genoemd. De aandoening is echter niet dermatomaal, maar pseudo-dermatomaal.
Verder wordt onderscheid gemaakt tussen stabiele en instabiele (nog uitbreidende)
vitiligo. Bij segmentale vitiligo is er vaker sprake van stabiliteit dan bij
de non-segmentale vorm.
DD:
piebaldisme,
naevus depigmentosus,
naevus anaemicus,
halo naevus,
syndroom van Waardenburg,
poliosis circumscripta,
tubereuze
sclerose,
incontinentia pigmenti
achromicans, hypopituitarisme,
lichen
sclerosus,
Vogt-Koyanagi-Harada syndroom,
Ziprkowski-Margolis syndrome, (pseudo-)leukoderma, leukoderma syphiliticum,
idiopathische guttata hypomelanose,
post-inflammatoire hypopigmentatie
(
pityriasis versicolor,
pityriasis alba),
progressieve maculaire
hypomelanosis,
pseudo-vitiligo
bij sclerodermie,
lepra, hypopigmentatie
na fysisch trauma, melanoma-geassocieerde leukoderma (MAL), chemische depigmentatie
(chinonen, anisolen, phenolen en bepaalde zwavel verbindingen (beroepsvitiligo)),
medicamenteuze depigmentatie, hypochrome vitiligo (gehypopigmenteerde maculae).
Diagnostiek:De diagnose wordt gesteld op het klinisch
beeld.
Woodslamp onderzoek kan helpen bij
het onderscheid tussen depigmentatie en hypopigmentatie. Een biopt wordt zelden
afgenomen en kan ook niet goed differentiëren tussen verschillende beelden.
Het wordt aanbevolen om bij kinderen (m/v) onder de 18 onderzoek te doen naar
de schildklier (TSH, bij afwijking T4, en anti-TPO); en bij vrouwen boven de
35 met schildklierlijden in de familie.
PA:Afwezigheid
van melanocyten in de basale laag (aan te kleuren met Melan A, DOPA-kleuring,
of NKI beteb). S100 is geen goede marker, aangezien deze ook Langerhans-cellen
aantoont. De melanocyten in de haarschachten en in de haarwortels zijn meestal
nog aanwezig. In de perilesionale huid spaarzame ontstekingsinfiltraten bestaande
uit CD8+-, CD4+- T-lymfocyten en macrofagen.
Pathogenese:
De pathogenese is niet helemaal opgehelderd. Een
erfelijke
factor speelt een rol, vitiligo kan familiair voorkomen. De erfelijkheid is
complex en polygeen met een variabele expressie van de betrokken genen. Het
locus AIS1 (autoimmune susceptibility locus 1) op de korte arm van chromosoom
1 lijkt betrokken bij het ontstaan van vitiligo. Er zijn verschillende theorieën,
waarvan de
auto-immuuntheorie het meest waarschijnlijk
is:
Auto-immuuntheorieIn vitiligolaesies
ontbreken de melanocyten in de basale laag van de epidermis. Door een stoornis
in het immuunsysteem worden auto-antistoffen en/of autocytotoxische T-lymfocyten
gevormd gericht tegen antigene determinanten van de melanocyt. Hierdoor gaan
de melanocyten te gronde. Deze theorie wordt ondersteund door de aanwezigheid
van een T-lymfocyten infiltraat in de rand van vitiligolaesies, circulerende
antistoffen tegen melanocytaire antigenen, en het vaker voorkomen van bepaalde
auto-immuunziekten bij vitiligopatiënten (auto-immuun-schildklierziekte, diabetes
type 1, positieve ANA's).
Neurale theorie
Volgens de neurale theorie wordt een neurochemische mediator afgescheiden door
de zenuwuiteinden die toxisch is voor nabijgelegen melanocyten. De segmentale
(unilaterale) variant van vitiligo zou hierdoor worden verklaard. Er tegen pleit
dat segmentele vitiligo toch niet goed overeenkomt met dermatomen.
ZelfdestructietheorieDeze theorie suggereert dat
bepaalde chemische stoffen worden geproduceerd tijdens het proces van de melanogese
die toxisch zijn voor melanocyten.
Defecte adhesie van melanocyten
Door een defecte adhesie zouden melanocyten al na geringe traumata, zoals frictie,
loslaten en transepidermaal worden geëlimineerd, met depigmentatie als gevolg.
Natuurlijk beloopHet beloop is onvoorspelbaar. Meestal
wordt de huidafwijking geleidelijk erger met tussenliggende perioden van verbetering
of stabiliteit. Soms is er een plotselinge exacerbatie. Spontane repigmentatie,
meestal perifolliculair en incompleet, komt regelmatig voor, in 10-20% van de
gevallen, mogelijk zelfs meer. Dit wordt vooral gezien bij jonge mensen, op
aan zonlicht blootgestelde gebieden. Als de ziekte al vele jaren bestaat of
aan de acra voorkomt, is spontane repigmentatie zeldzaam. Segmentale vitiligo
is in tegenstelling tot de niet-segmentale vorm doorgaans stabiel, met een geringe
neiging tot uitbreiding of regressie. Vitiligo v.d. slijmvliezen (b.v. lippen),
handen en gelaat, leucotrichia (grijze haren als uiting van vitiligo), en vitiligo
op latere leeftijd ontstaan hebben een slechte prognose.
Therapie:
Naast psychologische en sociale begeleiding en adviezen tegen zonverbrandingen
kunnen verschillende behandelingen aan de vitiligopatiënt worden aangeboden
zoals
lokale corticosteroïden, belichting met
ultraviolet licht,
depigmentatie resterende
normale huid,
autologe transplantatie,
en combinaties van behandelingen. De kans op succes is het grootst in de vroege
fase. Bij iedere vitiligopatiënt zouden, indien de patiënt dat wenst, één of
meerdere therapieën geprobeerd moeten worden. De behandeling duurt in het algemeen
lang, d.w.z. maanden tot jaren.
Beleid bij volwassenen:
Bij huidtype I en II is het beter om geen behandeling uit te voeren (wel sunscreens
en eventueel camouflage). De eerste stap is sterke lokale corticosteroïden (klasse
III-IV) voor een periode van 2 maanden. Ook tacrolimus en pimecrolimus kunnen
worden geprobeerd. Bij meer dan 50% depigmentatie of uitgebreide depigmentaties
in het gelaat of aan de handen kan de resterende huid worden gedepigmenteerd
met p-(benzyloxy)phenol (monobenzyl ether of hydroquinone). Bij onvoldoende
effect van lokale middelen is UVB Narrowband (TL-01) of PUVA therapie de volgende
stap. Met name bij uitgebreide vitiligo, grote contrasten, of vitiligo op zichtbare
plekken. UVB heeft de voorkeur boven PUVA therapie (volgens de Engelse richtlijn
effectiever). Systemische therapie met dexamethason wordt in sommige landen
gebruikt (o.a. China) maar vanwege de bijwerkingen en het ontbreken van goed
onderzoek wordt dit niet aanbevolen. Bij stabiele vitiligo kunnen chirurgische
behandelingen worden uitgevoerd zoals split-skin grafting, minigrafting en het
aanbrengen van celsuspensies met melanocyten op geërodeerde huid. Het afnemen
van een DLQI of SKINDEX en psychologische begeleiding wordt aanbevolen (Engelse
richtlijn 2008).
Beleid bij kinderen:Bij kinderen
met huidtype I en II is het beter om geen behandeling uit te voeren (wel sunscreens
en eventueel camouflage). Sterke lokale corticosteroïden (klasse III-IV) kunnen
worden toegepast maar niet langer dan 2 maanden vanwege de kans op atrofie.
Bij ernstige uitgebreide vitiligo, bij grote zichtbaarheid door een donkere
huid, of bij vitiligo op zichtbare plekken leidend tot een verslechterde kwalitieit
van leven, en niet reagerend op lokale therapie kan UVB Narrowband (TL-01) worden
gegeven. Liever geen PUVA bij kinderen. Met transpantaties is nog weinig ervaring.
Het afnemen van een DLQI of SKINDEX en psychologische begeleiding, ook aan de
ouders, wordt aanbevolen.
Mogelijke behandelingen bij vitiligo:
R/ corticosteroïden (klasse III-IV). Cutivate (fluticasonpropionaat), Elocon
(mometason), Betnelan, Diprosone (betamethason), Dermovate (clobetasolpropionaat).
De werkzaamheid van corticosteroïden is niet zo groot. Ongeveer 33% van alle
lokale vitiligolaesies zal meer dan 75% repigmentatie verkrijgen. Vooral succesvol
bij beginnende vitiligo en als er gepigmenteerde haren in de laesies aanwezig
zijn. Niet te lang voortzetten i.v.m. schadelijke bij-effecten. In het algemeen
zal na enkele weken, hooguit 2 maanden, duidelijk zijn of deze behandeling succesvol
is, zoniet behandeling staken. De Nederlandse richtlijn beveelt lokale corticosteroïden
niet aan, de Engelse richtlijn wel.
R/ Protopic (tacrolimus 0.1%) zalf of
Elidel (pimecrolimus 1%) crème. Geen atrofie, maar ook minder krachtig dan de
corticosteroïden. Geschikt voor het gelaat. Een veel gebruikt schema is
Protopic in het gelaat en Cutivate crème op het lichaam, bij een actieve,
uitbreidende vitiligo daar ook UVB-TL01 aan toevoegen.
R/ UVB-TL01 therapie.
Vanwege de lange duur wordt vaak lichttherapie thuis aangevraagd.
R/ PUVA therapie. In laag schema
beginnen i.v.m. verbranding van de huid. De behandeling moet langdurig worden
toegepast. Pas na enkele weken tot maanden kan het eerste succes zichtbaar zijn.
Er treden eerst puntvormige pigmentaties op in de vitiligoplek, die naderhand
samenvloeien. De behandeling dient soms jaren achtereen (met rustpauzes) toegepast
te worden om een goed resultaat te bewerkstelligen (cave huidkanker). Op plaatsen
waar zich geen haarfollikels bevinden, bijv. de handruggen, is de kans op succes
gering. 8-MOP is ook in lotion, of (experimenteel) in badwater te verwerken,
als UVA-bron kan ook zonlicht gebruikt worden. Recente studies geven aan dat
UVB smalspectrum toch beter is dan PUVA therapie: effectiever, minder bijwerkingen,
en UVA kan het kleurcontrast ook groter maken.
R/ UVA therapie in combinatie
met liposomaal verpakte khelline (een extract uit
Ammi majus met fotosensitieve eigenschappen).
R/ phenylalanine + UVA. Phenylalanine (een aminozuur) oraal, 0.1 g/kg (ca 6
gram poeder per dag, da 250 of 500 g + maatschepje), gevolgd door UVA-bestraling
of zonlicht-bestraling. 's Ochtends innemen, daarna 1 uur geen eiwit innemen.
Deze behandeling wordt vrijwel niet meer toegepast.
R/ hydrochinon 5% (zie
hyperpigmentatie) voor de huid, waterstofperoxide 30% voor bleken haren. Deze
omgekeerde methode van behandeling wordt toegepast bij patiënten die een zo
uitgebreide vorm van vitiligo hebben, dat er nog weinig plekken met normaal
gepigmenteerde huid over zijn. Beter werkt monobenzon (p-(benzyloxy)phenol,
monobenzyl ether of hydroquinone):
R/ monobenzon 20% in lanettecrème I FNA
(magistrale bereiding), of Benoquin Cream (Monobenzone 20%, tube à 20 g (import).
Voor het geheel depigmenteren van de resterende huid. Niet in nederland verkrijgbaar.
R/ camouflage van de gedepigmenteerde plekken met een huidkleurige make-up (+
sunblock). Dit is geen echte behandeling, maar wel een goede methode om de patiënt
te helpen. Altijd aanbieden bij depigmentaties in het gelaat. Via de huidtherapeute
/ schoonheidsspecialiste.
R/ tatouage. Indien de vitiligo minstens drie
jaar stabiel is, is het mogelijk de witte plekken te pigmenteren met permanente
make-up (tatoeage). Dit is vooral mogelijk bij niet al te grote plekken.
R/ een goede sunscreen (zie onder sunscreens).
R/ systemische corticosteroïden
(dexamethason pulse therapie), 2.5 mg dexamethason op 2 opeenvolgende dagen
van de week. Dit moet nog beter worden gedocumenteerd zowel qua werking als
bijwerking.
Biologicals
zoals infliximab, adalimab en etanercept zijn ook uitgeprobeerd bij vitiligo,
maar er werd geen effect aangetoond.
JAK-remmers,
zowel systemisch als lokaal (ruxolitinib) zijn in studies effectief gebleken.
R/ Opzelura (ruxolitinib) crème 1.5%, tube à 100 g, 2 dd gedurende minimaal 6 maanden. Maximaal 10% van het lichaamsoppervlak behandelen, maximaal 200 g per maand.
Ruxolitinib crème is FDA en EMA goedgekeurd voor de lokale behandeling van vitiligo vanaf de leeftijd van 12 jaar. In de VS en in sommige Europese landen is het ook al geregistreerd en opgenomen in het verstrekkingenpakket. In Nederland wordt het middel nog niet vergoed. Vanwege de hoge kosten en het grote aantal patiënten met vitiligo is het niet zeker of het vergoed gaat worden. In de VS kost het middel tussen de 440 en 1080 dollar per 30 g, in Duitsland circa 960 euro per 100 g.
Transplantatie van normaal gepigmenteerde huid of normale
melanocyten naar de vitiligoplekken. Alleen bij stabiele vitiligo.
Split-skin graft (Thiersch-plastiek): deze techniek
is effectief, en ook routinematig beschikbaar. Het cosmetisch effect is echter
niet fraai, vanwege lelijke littekenvorming op zowel de acceptorplaats als de
donorplaats.
Minigrafts: transplantatie van zeer
kleine (1, 1.5, 2 mm) huidbiopten (minigrafts) van normale huid naar de gedepigmenteerde
huid, waarin gaatjes van dezelde diameter zijn aangebracht. Punch-grafting is
een relatief eenvoudige en redelijk snelle techniek die in feite in iedere dermatologische
praktijk kan worden toegepast. Er kan een cobblestone-effect ontstaan in de
acceptorzone als de grafts tever uitsteken. Dit is vooral afhankelijk van de
ervaring van de uitvoerende arts. De oppervlakte die per sessie kan worden behandeld
is beperkt.
Blaardak methode: hierbij induceert
men door middel van negatieve druk (eventueel in combinatie met warmte) suction
blisters, waarvan het blaardak wordt overgebracht naar de gedepigmenteerde acceptorzone.
Het acceptorgebied dient men voor te bereiden (dermabrasie of eveneens blaren
of met behulp van een verdampende laser) zodat het de gepigmenteerde blaardaken
kan ontvangen.
Celsuspensie: bij deze techniek
maakt men gebruik van een celsuspensie die in het laboratorium wordt verkregen
uit epidermaal weefsel van autologe ‘split-skin’, afkomstig van een normaal
gepigmenteerde donorzone. De celsuspensie wordt ofwel geïnjecteerd in blaren
in de acceptorzone ofwel aangebracht op een geabradeerde acceptorzone. De abrasie
wordt meestal verricht met een CO2-laser of Erbium: Yag-laser. Er zijn ook kits
waarbij men ter plekke uit een biopt een epidermale celsuspensie kan maken.
MEEK techniek: een splitskin graft wordt vastgemaakt
aan een speciale pleister, gesneden en uiteengerekt in vele kleine vierkantjes.
Referenties
1. |
NVDV Richtlijn vitiligo 2015.
PDF |
2. |
Gawkrodger DJ, Ormerod AD, Shaw L, Mauri-Sole
I, Whitton ME, Watts MJ, Anstey AV, Ingham J, Young K. Guideline
for the diagnosis and management of vitiligo. British Journal of
Dermatology 2008;159:1051-1076. |
3. |
Iannella G, Greco A, Didona D, Didona B,
Granata G, Manno A, Pasquariello B, Magliulo G. Vitiligo: Pathogenesis,
clinical variants and treatment approaches. Autoimmun Rev 2016;15(4):335-343.
PDF |
4. |
van Geel N, Ongenae K, De Mil M, Haeghen
YV, Vervaet C, Naeyaert JM. Doubleblind placebo-controlled study
of autologous transplanted epidermal cell suspensions for repigmenting
vitiligo. Arch Dermatol 2004;140:1203-1208. |
5. |
Rordam OM, Lenouvel EW, Maalo M. Successful
Treatment of Extensive Vitiligo with Monobenzone. J Clin Aesthet
Dermatol 2012;5(12):36-39. |
6. |
Seiter S, Ugurel S, Tilgen W, Reinhold U.
Use of high-dose methylprednisolone pulse therapy in patients with
progressive and stable vitiligo. Int J Dermatol 2000;39:624-627. |
7. |
de Leeuw J, Assen YJ, Bjerring P, Neumann
HAM. Treatment of vitiligo with khellin liposomes, UV light and
blister roof transplantaion. J Eur Acad Dermatol Venereol 2011;25:74-81. |
8. |
Alghamdi KM, Khurrum H, Taieb A, Ezzedine
K. Treatment of generalized vitiligo with anti-TNF-α Agents. J Drugs
Dermatol 2012;11(4):534-539. |
10. |
Lommerts JE. Coloring the spots. Diagnosis,
measurement instruments and treatment in vitiligo. PhD thesis, Faculty
of Medicine (AMC-UvA), 5 june 2018, ISBN 9789462999909. |
Auteur(s):dr. Jan R. Mekkes. Dermatoloog, Amsterdam
UMC.